De regenboogkleuren van de Langstraat: een onderzoek naar de vele vormen van het dialect van Drunen, Waalwijk en Kaatsheuvel
Summary
Door veranderingen in de maatschappij en het opkomen van het Standaardnederlands
hebben de dialecten in Noord-Brabant kenmerken van deze standaardtaal overgenomen,
zijn ze steeds meer karakteristieke eigenschappen verloren en zijn ze hierdoor op naburige
dialecten gaan lijken. Het resultaat hiervan is het regiolect: een spectrum van taalvariëteiten
die zich tussen het Standaardnederlands en het authentieke dialect bevinden qua lexicon,
grammatica en klanken. Afhankelijk van onder andere leeftijd spreken taalgebruikers een
taalvariëteit uit dit continuüm met meer of minder authentieke dialectkenmerken, waarbij
ze ook in bepaalde mate kunnen variëren in hun taalgebruik, al naar gelang de situatie en
de gesprekspartner. In dit proces van dialectnivellering ontstaan bovendien taalvormen
die als hyperdialect te karakteriseren zijn: dialectkenmerken die worden overgegeneraliseerd
en op plaatsen verschijnen waar ze in het authentieke dialect ongrammaticaal zouden zijn.
In deze scriptie heb ik het regiolectspectrum onderzocht in de plaatsen Drunen,
Waalwijk en Kaatsheuvel, gelegen in de Midden-Noord-Brabantse streek de Langstraat.
Hierbij ben ik uitgegaan van de volgende onderzoeksvraag:
Hoe ziet het gebruik van de morfologische, morfofonologische, morfosyntactische
en syntactische structuren van het dialect eruit in de verschillende leeftijdsgroepen?
Ik verwachtte een verloop te zien: hoe jonger de leeftijd van een dialectgebruiker, hoe
minder een bepaalde structuur gebruikt wordt, hoe meer de grammatica standaardtalige
kenmerken overneemt en op andere regels berust dan die van het authentieke dialect.
Om deze hypotheses te testen heb ik het gebruik van negen grammaticale
structuren geanalyseerd bij 38 participanten in vijf leeftijdsgroepen. Hiervoor zijn twee
experimenten uitgevoerd: experiment 1 was gericht op het ontlokken van semispontane
spraak, waarbij de participanten in hun dialectvariëteit beschreven wat ze in korte
filmfragmenten zagen gebeuren. In experiment 2 werden gemanipuleerde zinnen in het
dialect afgespeeld, op basis waarvan de participanten vervolgens hun eigen formulering
gaven. Op deze manier is bekeken welke kenmerken ze in hun formulering behielden en
welke ze vervingen door standaardtalige of juist authentieke en zelfs hyperdialectische
vormen.
Het beeld dat uit de data is gekomen, is bovenal gevarieerd. Op het gebied van de
morfofonologie zijn duidelijke leeftijdsverschillen waargenomen, terwijl uit de morfologie
in alle leeftijdsgroepen een grote variatie is gekomen, met curieuze nieuwvormingen en
zelfs in de oudste groep verschillende vormen van hyperdialect.
Om deze aanzienlijke variatie te verklaren bespreek ik enkele mogelijke oorzaken.
Zo kan het variëren in register een verstorende factor zijn geweest, naast het feit dat de
vele andere sociolinguïstische variabelen die meespelen, niet zijn gecontroleerd. Ook
gebreken in de onderzoeksmethode kunnen een rol hebben gespeeld. Tot slot heb ik de
variatie proberen te verklaren vanuit het oogpunt van de individuele taalverwerving: het
kan zo zijn dat de huidige dialectsprekers als kind – in een samenleving met de vele
taalvariëteiten van het regiolect – een zodanig gevarieerde taal-input hebben gekregen dat
deze qua samenstelling afweek van wat ieder ander kind aangeboden kreeg. In dat geval
zou geen enkele eerstetaalverwerver dezelfde grammatica hebben gebouwd, waarna de
volwassen taalgebruiker blijvend blootgesteld is geweest aan de vele regenboogkleuren
van het regiolectcontinuüm.