Actuariële uitruilfactoren onder FTK
Summary
Een pensioenovereenkomst is een afspraak tussen werknemer en werkgever die wordt
ondergebracht bij een pensioenfonds. De overheid legt een pensioenfonds door middel van het
FTK wetgeving op. Volgens deze wetgeving moet een pensioenfonds zijn financiële situatie met
betrekking tot de toekomstige pensioenverplichtingen rapporteren en hier controles op uitvoeren.
Dit zodat de toekomstige pensioenuitkeringen met grote zekerheid kunnen worden uitbetaald.
Met behulp van de contante waarde kunnen we berekenen hoeveel geld een pensioenfonds als
voorziening moet hebben om in de toekomst jaarlijks de pensioenen te kunnen uitkeren. Dit
moet volgens het FTK worden bepaald aan de hand van de huidige rentetermijnstructuur. Een
rentetermijnstructuur geeft de relatie weer tussen de looptijd waarvoor je geld moet vastzetten
en het rendement dat je daarover ontvangt. Door het simuleren van rentetermijnstructuren met
behulp van het restrictieve model van Nelson & Siegel krijgen we mogelijke scenario’s voor de
rentestanden in de toekomst.
De sterfte van deelnemers bepaalt onder andere de financiële verplichtingen van een
pensioenfonds. Om sterfte in kaart te brengen, worden zowel sterftetafels als generatietafels
gepubliceerd. Voor dit doeleinde wordt gebruik gemaakt van extrapolatie modellen en
prognosemodellen.
De actuariële factoren voor de ingegane uitkeringen, het uitgesteld OP (ouderdomspensioen),
het latent NP (nabestaandenpensioen) en het uitgesteld TOP (tijdelijk ouderdomspensioen) zijn
gelijk aan de contante waarde van 1 Euro pensioenuitkering, rekening houdend met de
rentetermijnstructuren en de overlevingskansen van mannen en vrouwen. Uitruilen is het
omzetten van een voorziening voor een pensioensoort in een voorziening voor een andere
pensioensoort. De uitruilfactor bepaald de verhouding waarin voorzieningen worden omgezet.
Uitruilfactoren dienen sekseneutraal te worden vastgesteld. Dit gebeurt door eerst de actuariële
factoren voor pensioensoorten sekseneutraal vast te stellen en daarna de sekseneutrale
uitruilfactor te bepalen.
Met behulp van het gemaakte model zijn de uitruilfactoren voor de 500 simulaties berekend voor
uitruil tussen OP 65 en OP 60 en voor uitruil tussen NP en OP 65. Door de schommelingen van
de rente in de rentetermijnstructuren is er sprake van verschillen tussen de uitruilfactoren voor
elk van de 15 berekeningsjaren. Dit brengt onzekerheid voor de deelnemer met zich mee.
Door middeling van de factoren ontstaat er een geleidelijker verloop van de uitruilfactoren.
Hierdoor neemt de onzekerheid voor de deelnemer af. Hoe langer de periode waarover
gemiddeld wordt, des te vlakker is het verloop van de uitruilfactoren. Deze vervlakking brengt
echter een financieel risico voor pensioenfondsen met zich mee omdat er niet met de
daadwerkelijke uitruilfactoren wordt uitgeruild. Een pensioenfonds zal daarom de keuze moeten
maken tussen enerzijds zekerheid voor de deelnemer en anderzijds het vermijden van risico.
Bij actuariële factoren op basis van de prognosetafel is de toekomstige ontwikkeling van de
overlevingskansen meegenomen. Dit heeft tot gevolg dat de factoren voor het OP stijgen en de
factoren voor het NP dalen. Hierdoor kunnen grote verschillen ontstaan in de uitruilfactoren. Dit
zien we vooral bij uitruil tussen NP en OP 65. Wanneer de uitruilfactoren worden gemiddeld
neemt het risico voor de deelnemers af, maar door de grote verschillen in de uitruilfactoren gaan
pensioenfondsen hierdoor een groot risico lopen. Doordat de gemiddelde uitruilfactoren met
behulp van de prognosetafel als het ware achter de feiten aanlopen, zal een pensioenfonds dit
niet graag toepassen.