Brandershuizen in Schiedam, onderzoek naar de woonhuizen van de moutwijnbranders in Schiedam tussen 1750 en 1850.
Summary
Deze masterthesis gaat over het branderserfgoed van Schiedam tussen 1750 en 1850. In de
achttiende en negentiende eeuw groeide de productie van moutwijn uit tot zeer grote schaal en
had deze een internationale afzet gevonden. Nederland produceerde de meeste sterke drank
van Europa en de branders in Schiedam verhandelden hun product over de hele wereld. Het
merendeel van de bedrijven bestond uit kleinschalige branderijen. Deze waren gecombineerd
met een woonhuis en vormden op een stuk grond één complex: het branderswoonhuis.
Het onderzoek heeft zich toegespitst op de typologie van dit huis. Het huis kenmerkt zich met
een lijstgevel die onderverdeeld is in drie traveeën en heeft twee voordeuren. De ene ingang
gaf toegang tot de begane grond met een lange gang en magazijnruimten en de andere
ingang gaf toegang tot een voorhal en trap naar de eerste verdieping. Via de begane grond en
de binnentuin was de branderij te bereiken. Vanaf de branderij gingen de handelswaren door
de gang van het woonhuis naar de kade om aldaar in schepen of op karren geladen te worden.
De begane grond had dus een industriële functie, maar de bovenliggende verdiepingen hadden
dat niet. Op de eerste verdieping lag de bel-etage – of hoofdverdieping genoemd. Deze was
via de andere grondgebonden ingang te bereiken. De indeling bevatte een voorkamer en
achterkamer over de volle breedte van het huis met daartussen een gang en tussenkamers.
De functionele indeling en plattegrond zijn vrijwel gelijk aan de Rotterdamse magazijnhuizen
en vormt een tegenstelling op de Amsterdamse koopmanshuizen waar de indeling anders was
en de opslag op zolders zat.
De typologie van het Schiedamse branderswoonhuis is sterk verwant met die van het
Rotterdamse magazijnhuis. De functionele scheiding tussen de begane grond en bovenliggende
verdiepingen komt ook daar voor. Bovendien is de vormgeving van de gevel en de indeling van
de verdiepingen vrijwel gelijk. De Rotterdamse en Schiedamse huizen verschillen sterk met de
Amsterdamse koopmanshuizen omdat deze één grondgebonden ingang hadden en de begane
grond opgetild was vanwege de aanwezigheid van een half verdiept souterrain.
Aan de hand van de Schiedamse panden Korte Haven 133, Lange Haven 55, Lange Haven 57,
Lange Haven 87 en Lange Haven 111-113 is er vastgesteld dat de Rotterdamse en Schiedamse
woonhuizen een aparte categorie binnen de architectuurgeschiedenis van Nederlandse
woonhuizen vormen. Hiervoor zijn in Rotterdam de laatst overgebleven magazijnhuizen aan het
Haringvliet mede onderzocht. Deze groep Zuid-Hollandse huizen vormen een eigen typologie
waarbij er in Schiedam kleine aanpassingen zijn gedaan om de woonvorm geschikt te maken
voor het brandersbedrijf.