Dan zijn wij tenminste geen losers
Summary
In de Nederlandse turntopsport heerst al jaren de gedachtegang dat hard trainen op jonge leeftijd de basis is van presteren op latere leeftijd. Dit leidt ertoe dat meisjes in het (sub)topturnen al op 13-jarige leeftijd soms wel 30 uur in de week trainen. Een dusdanig aantal uren trainen op jonge leeftijd heeft een grote impact op het leven van deze meisjes en de mensen eromheen.
Dit onderzoek geeft inzicht in hoeverre ouders en bestuurders deze verandering onderdeel vinden van de (top)sport en welke betekenis zij geven aan een pedagogisch prestatieklimaat. Door discours-analyse worden aannames en veronderstellingen die ten grondslag liggen aan een pedagogisch prestatieklimaat verkend en de mogelijke gevolgen voor het sportklimaat onderzocht.
Voor het onderzoek hebben focus-groepen en semigestructureerde interviews plaatsgevonden. In totaal hebben er drie focus-groepen plaatsgevonden met ouders van turnsters op (sub)topniveau, vier interviews met ouders van turnsters op (sub)topniveau en vijf interviews met bestuurders van (sub)topturnverenigingen. De interviews zijn aan de hand van een topiclist afgenomen. Hierdoor was er voldoende ruimte voor eigen inbreng van respondenten en voor discussie. De verworven data zijn geanalyseerd waarbij is gezocht naar thema’s die relevant zijn voor een pedagogisch prestatieklimaat. Ook zijn de ervaringen van ouders en bestuurders met het sportklimaat bij (sub)topturnverenigingen onderzocht en de manier waarop dit hun handelen beïnvloedt.
Uit het onderzoek valt te concluderen dat het hebben van plezier centraal staat tijdens het sporten, ook bij topsport, en dat een pedagogisch prestatieklimaat uitermate belangrijk wordt gevonden. Echter, dit staat nog altijd op gespannen voet met het heersende topsportdiscours. Binnen dit discours staat presteren centraal en dit kan alleen worden bereikt door hard trainen, afzien en strenge discipline.
Ouders en bestuurders vinden het belangrijk dat hun dochters/de turnsters met plezier turnen en zijn er ook van overtuigd dat zij dit doen. Tegelijkertijd geven ouders aan dat hun dochter druk ervaart. Deze druk wordt veelal opgelegd door een train(st)er die de nadruk legt op het ontwikkelen en presteren en zich met name richt op sportieve doelen. Ook geven ouders en bestuurders aan dat hard trainen normaal is, ‘het hoort bij de topsport’.
Dit toont de complexiteit van het (sub)topturnen. Er is dan ook geen eenvoudige oplossing als het gaat om het creëren van een pedagogisch prestatieklimaat. De crux tussen plezier en prestatie die binnen de topsport meer aanwezig is dan waar dan ook zal er altijd voor zorgen dat er grenzen worden opgezocht. Echter kan de betekenis die ouders en bestuurders verlenen aan een pedagogisch prestatieklimaat wel veranderen. De oplossing hiervoor schuilt in het bieden van weerstand tegen de ‘topsportdiscours’ en deze ter discussie (blijven) stellen.