Paradoxen in hiërarchie. De oppositie tussen mens en dier in Eva Meijers Het vogelhuis.
Summary
Deze scriptie onderzoekt hoe de representatie van dieren in Eva Meijers roman Het vogelhuis zich verhoudt tot de in Animal Studies geconstateerde problemen met representatie van dieren in literatuur. Daarbij worden de inzichten van Mario Ortiz Robles in Literature and Animal Studies gebruikt om een categorisering aan te brengen in de problemen met representatie. Er wordt gesteld dat de representatie van dieren in literatuur een alternatief beeld kan bieden van de verhouding tussen mens en dier. Uit de categorisatie in deze scriptie blijkt dat dieren vaak worden gegeneraliseerd in literatuur, waardoor individualisering en diversificatie ontbreekt. Verder worden dieren gekenmerkt in oppositie tot de mens. Ook worden dieren vaak op een generaliserende en negatieve manier gebruikt om iets over mensen te zeggen in beeldspraak. Daarnaast is er in de representatie vaak sprake van antropomorfisme waarbij de eigenheid van dieren niet wordt erkend en is de oppositie tussen mens en dier terug te vinden in hiërarchie in taal die zich op verschillende manieren manifesteert. Ten slotte komen dieren die dichter bij mensen staan vaker voor in literatuur en worden ook meer gestereotypeerd, terwijl dieren die minder in de omgeving van mensen te vinden zijn vaak worden gezien als ‘wild’ en ‘slecht’. In de analyse van Het vogelhuis werd duidelijk dat het ‘oplossen’ van de problemen met de representatie van dieren een paradoxale uitwerking kan hebben. In de roman is veel aandacht voor individualisering van koolmezen. Maar er is wel sprake van generalisatie en instrumentalisatie van een aantal van de andere dieren dan de koolmezen. Er wordt bevonden dat enige generalisatie nodig is voor het verloop van het verhaal. Daar komt bij dat antropomorfisme optreedt zodra de beschrijving van de vogels in detail treedt en de vogels meer geïndividualiseerd worden. In dit opzicht blijkt antropomorfisme een paradoxaal probleem. De hiërarchie in taal wordt in veel aspecten ontweken in Het vogelhuis, maar het is opvallend dat het woord ‘vlees’ consequent wordt gebruikt en dat ‘vlees’ daarnaast wordt gevoerd aan de koolmezen. Dit laat een oppositie tussen mens en dier zien en tussen de koolmezen en de dieren waarvan het ‘vlees’ afkomstig is. Ook is de beeldspraak die in Het vogelhuis wordt gebruikt stereotyperend. Daarnaast heeft het hoofdpersonage in Het vogelhuis koolmezen gedomesticeerd met eten en benadrukt daarmee de menselijke superioriteit boven dieren. Hierbij treedt een paradoxale werking op omdat dat de domesticatie als voordeel heeft dat er zo een hechte relatie tussen mens en dier tot stand kan komen. Deze scriptie toont aan dat de tegenstrijdigheid die in de analyse van Het vogelhuis naar voren komt vaak inherent is aan de problemen met de representatie van dieren in literatuur.