'You're out of touch!' Een onderzoek naar de tegenstelling tussen de Nederlandse bevolking en politieke elite wat betreft hun steun voor Europese monetaire integratie tussen 1992 tot 2002.
Summary
De Nederlandse politieke elite had bij het Verdrag van Maastricht in 1992 als ambitie
de Europese Economische Gemeenschap van een louter economisch
samenwerkingsverband tot een ware unie te smeden. Verdere monetaire integratie in
de vorm van een gezamenlijke muntunie zou de lidstaten dichter tot elkaar laten
groeien waarna de positieve integratieprocessen de nationale bevolkingen steeds
meer zichzelf zouden gaan identificeren als Europeaan. De bevolkingen groeiden
echter niet verder samen en distantieerden zich steeds meer van het technocratische
Brussel. Pogingen tot verdere monetaire integratie laten tussen 1992 en 2002 zien dat
de totstandkoming van de euro een allerminst democratisch gelegitimeerd proces is
geweest hoewel historici beweren dat er in Nederland wel genoeg publieke steun
was. Deze scriptie analyseert de verschillen tussen de Nederlandse politieke elite en
de bevolking wat betreft steun voor monetaire integratie in een poging om bij te
dragen aan het discours in hoeverre Maastricht en de daaropvolgende gezamenlijke
munt democratisch gelegitimeerd waren. Door de resultaten van de Eurobarometers
tussen 1992 en 2002 kritisch te analyseren als academische bron en deze tegenover
andere opiniepeilingen in deze tijd te plaatsen, zoals van het Nederlands Instituut
voor Publieke Opinie, concludeert dit onderzoek dat in de Eurobarometer de
publieke steun in Nederland voor monetaire integratie in zekere mate rooskleuriger
is afgebeeld door de Europese Commissie om een beeld te schetsen dat er genoeg
steun was voor Europese integratie. De Eurobarometers tussen 1992 en 2002
suggereerden dat er genoeg politieke steun bij het Nederlandse publiek was voor
monetaire integratie, maar uit een analyse van andere resultaten uit de
Eurobarometer en in vergelijking met de NIPO-peilingen, bleek de Nederlandse
bevolking ongeïnformeerd en in mindere mate voorstander van de euro te zijn dan
de Eurobarometer concludeert. Bovendien was tussen 1992 en 2002 sprake van een
politieke elite die vorderingen in de integratieprocessen graag gerealiseerd zag
worden, maar uit dit onderzoek blijkt dat ook andere groepen buiten de politieke
elite, zoals jongeren, gemiddeld groot voorstander waren van Europese integratie.
Tot slot was de maatschappelijke vraag om een referendum over de invoering van de
euro volgens de NIPO-onderzoeken groot, maar een minderheid binnen de
Nederlandse politiek wilde een dergelijk referendum tot stand laten komen. In een
referendum had het volgens het NIPO beide kanten op kunnen gaan. Dat een
dergelijk referendum nooit georganiseerd werd ondanks de maatschappelijke druk
getuigt van een politieke elite in Nederland die de burger op dit onderwerp niet
volledig representeerde.