Selectief rechtsherstel door nalatigheid en eigen belang. Een onderzoek naar het naoorlogse rechtsherstel van de Joodse aandeelhouderfamilies GoudsmitIsaac en Hochheimer van de Bijenkorf, 1945-1954
Summary
Bij materiële restitutie van de Joodse gemeenschap na de Tweede Wereldoorlog zijn binnen
het historiografisch debat vanuit zowel internationaal als Nederlands perspectief enige onenigheden
tussen wetenschappers zichtbaar. Internationaal gezien is er over dit onderwerp pas na 1990 veel
geschreven en gaat het vooral om de vraag of er direct na de Tweede Wereldoorlog materiële
restitutie heeft plaatsgevonden. Binnen de Nederlandse literatuur is altijd al aandacht geweest voor
de materiële restitutie van de terugkerende Nederlandse Joodse gemeenschap. Binnen deze
Nederlandse literatuur draait het vooral om de vraag of de Nederlandse staat goed beleid heeft
gevoerd om de materiële situatie van de terugkerende Joden in Nederland te herstellen. Met goed
beleid wordt bedoeld dat de staat het bereiken van rechtsherstel voor de Joden als essentieel zag.
Het doel van dit onderzoek is om deze historische debatten over Joodse restitutie samen te
koppelen en binnen een casus te toetsen. Voor deze casus is de Bijenkorf gekozen. Dit bekende
warenhuis werd voor 1940 door Joden bestuurd. De Raad van Beheer bestond namelijk geheel uit
Joden en daarnaast waren alle prioriteitsaandelen, die uitzonderlijke invloed hadden op besluiten
binnen de Bijenkorf, in handen van Joodse aandeelhouders. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd
deze Joodse invloed vernietigd. Na de oorlog verschenen de Joodse families, die in de Raad van
Beheer zaten en de prioriteitsaandelen bezaten, weer op het toneel en eisten restitutie voor hun
vooroorlogse Bijenkorf-bezittingen. Dit waren de familie Goudsmit/Isaac en Hochheimer. Vanuit deze
casus over de Bijenkorf is een onderzoeksvraag geformuleerd die als volgt luidt: werden de Joodse
grootaandeelhouders, die prioriteitsaandelen in handen hadden, van de Bijenkorf N.V. in hun
vooroorlogse rechten hersteld via het door de Nederlandse overheid opgerichte Raad voor het
Rechtsherstel binnen de periode 1945 en 54? Hierin heb ik 1945-54 gekozen omdat toen het proces
liep over de eigendomskwestie tussen de Nederlandse overheid en de families Goudsmit/Isaac en
Hochheimer.
Om deze hoofdvraag te kunnen beantwoorden is de materiële restitutie omtrent de families
Goudsmit/Isaac en Hochheimer geanalyseerd aan de hand van drie focuspunten. Dit zijn:
economische, politieke en financiële perspectieven. Economisch gaat om de belangen van werk
binnen het Bijenkorf concern, politiek gaat om de invloed binnen het bestuur van het concern aan de
hand van de prioriteitsaandelen en financieel gaat om de directe waarden en kosten van de verloren
Joodse aandelenpakketten van het concern.
Voor de analyse heb ik voornamelijk gebruik gemaakt van primaire bronnen afkomstig uit het
archief van de Bijenkorf dat zich geheel bevindt in het Stadsarchief Amsterdam aangevuld met
primaire bronnen, uit het Nationaal Archief van het Beheersinstituut. Deze twee archieven werden
gebruikt om een zo volledig mogelijk beeld te geven van de restitutie van de Bijenkorf.
Uit dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat ten eerste vanuit een economisch
perspectief de familie Goudsmit/Isaac snelle restituties kreeg voor haar posities binnen de Bijenkorf,
maar dat de familie Hochheimer juist werd tegengewerkt om hun posities terug te krijgen. De familie
Goudsmit/Isaac en de rest van de Raad van Beheer wilde namelijk niet dat de familie Hochheimer
hun posities zou herkrijgen binnen de Bijenkorf en werd daar mee geholpen door de Raad voor het
Rechtsherstel dat traag, onduidelijk en onwetend was. Ten tweede vanuit een politiek perspectief
was de Raad voor het Rechtsherstel nalatig doordat zij onwettige handelingen van de Bijko Priora
accepteerde die nogmaals eerlijk rechtsherstel voor de familie Hochheimer in de weg zaten. Het
Beheersinstituut en Effectenregistratie waren wel effectief bij de afhandeling van internationale
claims zoals die van New Jersey. Dit gebeurde ook in eigen belang, om zo de Nederlandse economie
niet te ‘verliezen’ aan buitenlandse eigenaren. Tot slot vanuit financieel perspectief duurde de
restitutie van gewone aandelen te lang, omdat de Nederlandse staat geen economisch belang had
om de aandelen snel terug te geven. Pas toen de Raad van Beheer van de Bijenkorf bereid was geld
te betalen voor de aandelen konden de aandelen snel aan de familie Goudsmit/Isaac geleverd
worden. Door deze analyse kan ik stellen dat de familie Goudsmit/Isaac uiteindelijke materiële
restitutie heeft gekregen, maar de familie Hochheimer niet. Deze restitutie begon wel al in 1945 en
niet pas in de jaren 90. Vervolgonderzoek kan zich focussen op de 182 andere Joodse
aandeelhouders van de Bijenkorf.