De invloed van liaison/élision-contexten, van minimale paren en van monitoring op het voorkomen van [h]’s in het Nederlands van Belgisch-Franstalige leerlingen.
Summary
Uit de literatuur is bekend dat er een leerprobleem bestaat om een /h/ te leren voor Belgisch-Franstalige L2-leerders van het Nederlands. In dit verslag werd onderzocht of het toepassen van de Franse liaison/élision op het Nederlands van invloed zou kunnen zijn op het voorkomen van [h]’s in het Nederlands van Belgisch-Franstalige leerlingen die deze taal op de middelbare school leren. Een geval waar liaison/élision toegepast zou worden, zou minder gunstig kunnen zijn voor een [h] dan een context waar dat niet kan omdat /h/ in competitie is met een ander foneem voor de onsetpositie waar /h/ hoort. Ook werd gekeken of minimale paren daar ook van invloed zouden kunnen zijn. In een dergelijke context zouden de leerlingen vaker een [h] realiseren omdat de monitoring hoger is en dat de /h/ voor een verschil in betekenis zorgt. Het bleek dat in contexten waarin de liaison mogelijk is, vaker een [h] te horen was en dat er vaker een [h] gerealiseerd werd met minimale paren. De productie van de /h/ werd bovendien beïnvloed door de volgorde van de paren, h-woord achteraan blijkt gunstiger. Dit veronderstelt een invloed van de graad van monitoring. Er werd geen significant verschil in de productie van /h/ gevonden tussen de groepen van de beginners en de meer gevorderde groepen. Het blijkt dat er gunstigere en minder gunstige contexten bestaan voor het realiseren van een [h] in het Nederlands voor Belgisch-Franstalige leerlingen die Nederlands hebben als eerste vreemde taal op de middelbare school.