Oneindig ver en verder
Summary
De aanslagen in New York en Washington op 11 september 2001 markeerden een nieuwe periode, waarin de tendensen van het postmodernisme niet langer toereikend leken om de wereld om ons heen te beschrijven en begrijpen. Over de betekenis daarvan voor de literatuur is nog veel debat. Deze discussie richt zich voornamelijk op inhoudelijke en thematische aspecten van proza uit de periode na het postmodernisme. Deze scriptie richt zich op poëzie in diezelfde tijd. In hoeverre zijn de ideeën over postpostmodernistische proza te vertalen naar poëtische teksten? Het doel van mijn onderzoek is om aan de hand van drie dichtbundels van na 9/11 conclusies te trekken over wat poëzie in het postpostmodernisme zou kunnen zijn. Hiervoor heb ik drie bundels geselecteerd die inhoudelijk veel overeenkomsten vertonen die aan lijken te sluiten bij de theorievorming rondom proza. Dit zijn Dood Werk (2015) van Maarten van der Graaff, Gedichten van de Broer van Roos (2017) van Tim Hofman en De Steen Vreest Mij (2011) van Ellen Deckwitz.
Mijn eerste hoofdstuk is een uiteenzetting van het theoretisch kader. Hierin zet ik de twee discoursen uit waaruit ik put: het eerder genoemde prozadebat en het debat rondom poëzieanalyse en poëzie in het nieuwe millennium. De nadruk ligt hier op inhoudelijke aspecten; vorm komt ook aan bod maar vooral als ondersteuning van de inhoud. Dat is een andere manier van kijken naar poëzie dan tot en met het postmodernisme gebruikelijk was, omdat vorm toen vrijwel altijd centraal stond in de analyse van poëtische teksten.
In de overige twee hoofdstukken ga ik door middel van close-readings van een aantal gedichten dieper in op de dichtbundels. Hoofdstuk twee is daarbij vooral gericht op identiteit en hoofdstuk drie op verbinding. Onderliggend aan deze twee onderwerpen is het idee van engagement. De millenial-generatie die in dit werkstuk centraal staat wordt vaak bekritiseerd vanwege het uitblijven van engagement met de grotere wereldproblematiek. Ook in de drie bundels die ik analyseer is die kritiek van toepassing. Wat echter wel in alle drie de werken gebeurt, is een omschrijving van het proces van opgroeien. Identiteitsvorming aan de hand van anderen om hen heen en het zoeken naar verbinding – al dan niet amoureus – zijn thema’s die in de gedichten worden uitgewerkt. Psychische problemen bij het subject zelf of bij anderen in zijn omgeving zijn daarbij vaak factoren die het opgroeien belemmeren. Door hier aandacht aan te geven, kunnen deze bundels een referentiekader bieden voor millenials die dezelfde problemen ondervinden in hun eigen weg naar volwassenheid. In die zin is er in deze postpostmodernistische poëzie dus wel sprake van een klein engagement, door met de exploratie van de problematiek van het zelf te pogen ook de ander te helpen .