IK BEN DAT. Oosterse filosofie als cultuurkritiek in het werk van Johan Andreas dèr Mouw en van Patricia de Martelaere
Summary
De versregels ‘’k ben Brahman’ en ‘je bent de wolken en je bent de hei’ zijn in deze thesis meer dan mooie schrijfsels van de Nederlandse dichter-filosoof Johan Andreas dèr Mouw (1863-1919). Het zijn uitingen van kritiek op de westerse cultuur. En wanneer de Vlaamse auteur en filosofe Patricia de Martelaere (1957-2009) in een essay schrijft dat alles ertoe doet, van de mieren tot de sterren, dan schuilt daarin een protest tegen de gevestigde orde. Deze scriptie legt het late werk van De Martelaere naast de Brahman-bundels van Dèr Mouw. Beide auteurs maken een eigenzinnige keuze wanneer zij in een latere fase van hun carrière de oosterse filosofie omarmen. Daarmee kiezen zij voor een beschouwingswijze die afwijkt van de manier waarop in hun eigen cultuur wordt gekeken naar de wereld, en in het bijzonder naar de plek van het individu in deze wereld. Dit onderzoek concentreert zich op de vraag: wat zijn de verbanden tussen het hindoeïsme in de teksten van Dèr Mouw en het boeddhisme bij De Martelaere, voor wat betreft het begrip van ‘ik en de ander’? Vertrekpunt is ten eerste dat de schrijvers zich bewegen in een eurocentrisch discours, ten tweede dat zij affiniteit hebben met Nietzsche. Aan de hand van close reading met oog voor discursieve handelingen wordt beargumenteerd dat hun beider cultuurkritiek is geadresseerd aan de christelijke ideologie en aan de wetenschappelijke wereld waar zij deel van uitmaken. De scriptie herleidt de oosterse ideeën naar hun bronnen. Bij Dèr Mouw zijn dit concepten uit de Upanishaden. Bij De Martelaere is dat onder meer het boeddhistisch perspectief op leegte. Een cruciale overeenkomstigheid, zo blijkt uit dit onderzoek, is de opvatting dat het zelf samenvalt met al het andere. De analyses wijzen uit dat er in de poëzie van Dèr Mouw en in De Martelaeres roman Het onverwachte antwoord toch één literaire ‘ander’ is die niet kan samenvallen met het zelf. Tegelijk spreekt uit hun teksten een sterk besef van verbondenheid met dieren en andere natuurverschijnselen. Deze opstelling wijkt af van een christelijk en humanistisch wereldbeeld. Een belangrijke conclusie die uit het onderzoek getrokken kan worden, is dat er sprake is van een paradox rondom het proces van othering. De twee literatoren zijn weliswaar allebei voorstander van een non-dualistische gedachte, niettemin wordt er een ‘oosterse ander’ opgevoerd. Het dualisme is in discursieve context te duiden als een noodzakelijk kwaad, een strategie om verandering teweeg te brengen in de westerse cultuur.