Vrijheid in privé appartementen van Koninklijke residenties rond 1700
Summary
Het evenwicht van absolute vorsten tussen vrijheid van leven en gebondenheid door protocol en ceremonie rond 1700 is het uitgangspunt voor deze scriptie. De vraag die gesteld is, is de volgende: Is er een verband tussen het privéappartement in de belangrijkste residentie van een absoluut vorst in de zeventiende eeuw en de vrijheid die hij had binnen zijn hofleven? In dit paper is in achtereenvolgende hoofdstukken gekeken naar vier vorstendommen : naar steeds één regerend vorst en het ceremonie daaromheen en naar met name de privé vertrekken van hun belangrijkste hofresidentie. Het gaat hier om:
• Het Oostenrijks Habsburgse Rijk, Leopold I (Hofburg).
• Het Spaanse Habsburgse Rijk, Carlos II (El Alcázar).
• Engeland, Willem III en Mary, (Kensington).
• Frankrijk, Lodewijk XIV, (Versailles).
Vervolgens is er een vergelijking gemaakt tussen de residenties en zijn de privéappartementen ‘gescoord’ op de volgende kenmerken:
1. Hoeveel privéruimte had een vorst tot zijn beschikking (‘grootte’).
2. Wat was de functie van de privé ruimtes (‘functie’).
3. Hoe toegankelijk waren de privé ruimtes (‘toegankelijkeheid’).
4. Hoe was de inrichting van de privé ruimtes (‘inrichting’)
Hierna is vastgesteld of de mate van vrijheid van de vorsten inderdaad tot uitdrukking komt in de privéappartementen.