Een leefbare omgeving voor ouderen
Summary
Met dat ouderen ouder worden krijgen zij veelal te maken met fysieke en/of mentale beperkingen. Hiermee veranderen de eisen die zij aan de omgeving stellen. Wanneer een omgeving voldoet aan de eisen van ouderen en de ouderen bekwaam zijn om in de omgeving te participeren is er sprake van een leefbare omgeving (Iwarsson, 2005, pp. 327-328, 333). Dit onderzoek gaat in op de vraag hoe een omgeving eruit moet zien om te voldoen aan de eisen van de hedendaagse ouderen. De centrale vraag van dit onderzoek luidt als volgt: Wat zijn de eigenschappen van een leefbare omgeving voor ouderen in Nederland?
Er is een groeiende politieke belangstelling voor het begrip leefbaarheid. Er zijn zelfs politieke partijen die het begrip in hun naam opnemen (Leefbaar Nederland, Leefbaar Rotterdam, et cetera). Daarnaast wordt de populatie ouderen in Nederland in absolute en relatieve zin groter. Deze ouderen blijven steeds langer actief en zelfstandig (CBS, 2008; De Boer, 2006; Campen, 2008; Van Dorst, 2005, p. 76). Deze nieuwe generatie ouderen met nieuwe kenmerken maakt, in combinatie met de groeiende belangstelling voor leefbaarheid, onderzoek naar de leefbaarheid zoals die door hen wordt ervaren relevant. Dergelijk onderzoek heeft immers nog niet of nauwelijks plaatsgevonden.
Dit onderzoek beperkt zich tot Nederland. Deze afbakening is gekozen met het oog op het doel van dit onderzoek. Dit onderzoek wordt gedaan ten behoeve van het project ‘de duurzame stad’ van het Planbureau voor de Leefomgeving (2009). Met dit project wil het planbureau de Nederlandse overheid adviseren over een duurzame stedelijke leefomgeving.
Leefbaarheid gaat over de interactie tussen mens en omgeving. Wanneer de omgeving voldoet aan de eisen van de mens, en de mens bekwaam genoeg is om in de omgeving te participeren kan er worden gesproken van een leefbare omgeving, een ‘person-environment fit’. Deze interactie kan vanuit twee verschillende perspectieven worden bekeken: vanuit de mens en vanuit de omgeving (Van Dorst, 2005, p. 77; Leidelmeijer & Kamp, 2003, pp. 58-59; Iwarsson, 2005, pp. 327-328). Aangezien het in dit onderzoek over de subjectieve waardering van de leefbaarheid door ouderen gaat, wordt de interactie tussen mens en omgeving in dit onderzoek vanuit de mens (de ouderen) benaderd.
Als het gaat om leefbaarheid moet naar zowel de sociale als de fysieke omgeving worden gekeken. De fysieke omgeving maakt sociale gebruikspatronen mogelijk of onmogelijk, maar kan haar niet afdwingen. De ‘mismatch’ tussen de ruimtelijke vormgeving en sociale gebruikspatronen is vaak de oorzaak van leefbaarheidsproblemen. Daarom zijn zowel de fysieke als de sociale omgeving van belang voor de leefbaarheid (Leidelmeijer & Kamp, 2003, p. 34; Shafer e.a., 2000, p. 165; Hortulanus, 2001, pp. 10-11).
De centrale vraag valt uiteen in twee deelvragen:
1. Welke elementen uit de sociale en fysieke omgeving zijn van belang voor een leefbare omgeving voor ouderen?
2. In hoeverre verschilt de leefbaarheid zoals ouderen die ervaren van de leefbaarheid zoals die door andere leeftijdsgroepen wordt ervaren?
De eerste deelvraag is beantwoord aan de hand van een literatuurstudie. Daarnaast zijn de uitkomsten van deze studie getoetst door middel van statistische analyse.
De tweede deelvraag is van belang, omdat alleen duidelijk kan worden hoe de specifieke leeftijdsgroep van ouderen een omgeving als leefbaar waardeert als deze groep tegen niet-ouderen wordt afgezet. Om deze deelvraag te beantwoorden is een logistisch regressiemodel opgesteld waarin ouderen (65-plus) tegen jongeren (64-min) zijn afgezet. Voor de statistische analyse is het databestand WoON 2006 gebruikt.
De groep ouderen wordt afbakend met hen die 65 jaar of ouder zijn. Immers, de pensioengerechtigde leeftijd is 65 jaar. Met het bereiken van deze leeftijd verandert het leven van mensen van een werkend leven in dat van een oudere. Daarnaast wordt deze afbakening ook in andere onderzoeken gebruikt (Föbker en Grotz, 2006, p. 100; Campen, 2008, pp. 23-24; TK, 2004/2005, p. 11).
Zoals eerder al werd aangegeven is er sprake van leefbaarheid wanneer mens en omgeving op elkaar zijn afgestemd. Naast de fysieke omgeving is hierbij ook de sociale omgeving van belang. In de onderzoeken van Burby en Rohe (1990, p. 324) en Föbker en Grotz (2006, pp. 99, 101) kwamen vier omgevingselementen naar voren die van belang zijn als het gaat om de ‘person-environment fit’ van ouderen. In de sociale omgeving zijn dat sociale interactie en ervaren criminaliteit. In de fysieke omgeving zijn dat de eigen woning en de openbare ruimte. Alle omgevingselementen zijn van invloed op elkaar (Hortulanus, 2001, pp. 10-11).
Sociale interactie heeft een positief effect op de geestelijke gesteldheid van ouderen. Daarnaast kunnen ouderen met een sociaal netwerk in de buurt langer zelfstandig blijven wonen (Lam & Boey, 2005; Fujino & Matsuda, 2009, pp. 84-85; Callender, 2000, p. 28; Glei e.a., 2005; Zunzunegui e.a., 2003, S97-98). Naarmate men ouder wordt, wordt de sociale interactie, door toenemende beperkingen, van mensen kleiner (Oh, 2003, p. 492).
Ervaren criminaliteit heeft een negatief effect op de leefbaarheid van ouderen. Over het algemeen is de angst voor criminaliteit onder ouderen groter dan de daadwerkelijke ervaren criminaliteit (Patterson, 1978, pp. 131-132; Oh, 2003, p. 494; Pain, 1997, p. 119; DeLone, 2008, p. 116).
Voor de fysieke omgevingselementen geldt dat hoe ouder men wordt hoe kleiner de omgeving wordt die zij, door eventuele mentale en fysieke beperkingen, kunnen bereiken. De omgeving waarin ouderen nog wel kunnen participeren wordt daarmee belangrijker (Schwirian & Schwirian, 1993, pp. 285-287). Dit geldt met name voor de eigen woning. Een woning die niet voldoet aan de eisen van ouderen kan grote gevolgen hebben voor deze ouderen wanneer hij of zij door mentale of fysieke beperkingen aan de woning is gebonden (Costa-Font e.a., 2009, pp. 296, 301).
Een leefbare openbare ruimte voor ouderen moet aantrekkelijk, toegankelijk en veilig zijn. Participatie in de openbare ruimte kan leiden tot sociale interactie en een betere gezondheid (Sonmez Turell e.a., 2007, pp. 2035-2036; Alves, Sugiyama en Thompson, 2009, pp. 4-5, 13; Hooker, Cirill en Wicks, 2009, pp. 158, 166).
Uit de analyse van de cijfers van het WoON 2006 komt naar voren dat 65-plussers over het algemeen meer tevreden zijn over de woonomgeving dan 64-minners. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat ouderen beter in staat zijn dan jongeren om de beperkingen van de omgeving te accepteren (Föbker & Grotz, 2006, p. 101).
Vervolgens is aan de hand van de logistische regressieanalyse geconcludeerd, dat leefbaarheid voor zowel jongeren als ouderen met name wordt bepaald door de elementen uit de fysieke omgeving. Daarnaast blijkt dat het verschil tussen 65-plussers en 64-minners als het gaat om de tevredenheid over de woonomgeving wordt bepaald door waardering van de openbare ruimte en de objectieve elementen uit de fysieke omgeving (de totale woonoppervlakte, huur/koopwoning, prioriteitswijk of niet, stedelijkheid).
Kortom, een leefbare omgeving voor ouderen
* biedt ouderen voldoende kansen om contacten te onderhouden met familie, vrienden en buurtbewoners;
* is een veilige omgeving en wordt door de ouderen ook als zodanig gepercipieerd;
* bestaat uit een eigen woning die zo is ingericht dat ouderen, ondanks hun beperkingen, zelfstandig kunnen blijven wonen;
* bestaat uit een aantrekkelijke openbare ruimte die zo is ingericht dat ouderen, ondanks hun beperkingen, in deze omgeving kunnen participeren.
Van deze elementen zijn de aantrekkelijkheid van de openbare ruimte en de objectieve elementen uit de fysieke omgeving (de totale woonoppervlakte, huur/koopwoning, prioriteitswijk of niet, stedelijkheid) de bepalende factoren voor het verschil tussen 65-plussers en 64-minners.
Tot slot wordt aanbevolen om dit onderzoek een aantal maal te herhalen om zo na te kunnen gaan hoe de interactie tussen ouderen en hun omgeving plaatsvindt en wat het effect van het gevoerde beleid is. Daarnaast is aangeraden om in vervolgonderzoek ook de verschillen tussen de ouderen onderling te analyseren.