"Film bekijken kan iedereen; Film zien moet men leren" Katholieke filmvorming in de jaren '50
Summary
Vanaf de opkomst van het medium film heeft de katholieke kerk geprobeerd invloed hierop uit te oefenen. In verschillende landen werden filmmaatschappijen aangezet tot zelfcensuur, werden (lokale) instanties opgericht voor nacensuur, werden demonstraties en boycots gevoerd tegen verderfelijke films, en richtte het katholieke volksdeel zich op de productie, distributie en vertoning van goedgekeurde films. Het bekendste voorbeeld hiervan is de Amerikaanse Legion of Decency, een organisatie die zich toelegde op het opsporen en bestrijden van elementen in films die bezwaarlijk werden gevonden vanuit het oogpunt van de katholieke kerk.
Naast de strijd tegen de slechte film, gingen binnen de katholieke gemeenschap ook stemmen op voor het stimuleren van de ‘goede film’. Deze zou bij voorkeur moeten worden aangewend voor de katholieke zaak. In Nederland was dit ‘werk voor de goede film’ in handen van de Katholieke Film Actie (KFA).
Er is reeds uitvoerig geschreven over de KFA, vooral met betrekking tot de nakeuringspraktijken van de bij de KFA geïncorporeerde Katholieke Film Centrale (KFC), oftewel de strijd tegen de slechte film. Hoewel het werk voor de goede film ook wel behandeld wordt, blijft hierbinnen één onderwerp onderbelicht: katholieke filmvorming.
In de jaren twintig waren al algemene filmliga’s opgericht die niet per sé zuilgebonden waren en waarbinnen filmliefhebbers informeel met elkaar over films konden discussiëren. Deze werden ook gevoed door een handjevol filmtijdschriften, waarvan enkelen probeerden het publiek iets bij te brengen over het medium film. De meeste tijdschriften behandelden echter vooral het glamoureuze aspect van de filmwereld. Met het werk voor de goede film wilde men een alternatief bieden voor het zogenaamde platte vermaak van de veelal Amerikaanse films. Men was immers van mening dat als mensen zouden kunnen kiezen tussen die films en zogenaamde ‘goede’ films, ze voor de laatste zouden kiezen en op die manier zou er geen markt meer zijn voor oppervlakkige films. Daarnaast werden pal voor de oorlog filmcursussen georganiseerd door de KFA en dit kwam na de oorlog in een stroomversnelling. De maatschappelijke verwildering en de onmaatschappelijkheid van de jeugd in die jaren werden namelijk deels toegewezen aan de verderfelijke invloed van het medium film en men was van mening dat de jeugd opgevoed diende te worden tot een juiste benadering van het medium. Vanuit de KFA en het Katholiek Filmcentrum voor de Jeugd (KFJ) werden filmvormingscursussen opgezet en aangeboden aan instanties die een opvoedende taak hadden. Bovendien werd een drietal filmkaderscholen opgericht die een opleiding aanboden tot filmvormer. Onder filmvorming werd oorspronkelijk bedoeld ‘het leren kennen van de filmtaal’, maar de hierboven genoemde cursussen verenigden dit met een filmvorming waarbij de nadruk lag op de filmopvoeding, dat wil zeggen op de ontwikkeling van een moreel besef. Deze benadering van het medium maakte vervolgens de weg vrij voor academische filmstudies in Nederland.