De plaatsing van tijdsadverbia in geïmproviseerde communicatie.
Summary
Onderzoeksvraag:
Maakt men bij geïmproviseerde communicatie in een labsituatie ook gebruik van het Displacement Strategy net zoals tweede taalverwevers dat doen?
Achtergrondinformatie:
In 2008 hebben Susan Goldin-Meadow et. al. onderzoek gedaan naar de woordvolgorde die mensen met verschillende moedertalen gebruiken in geïmproviseerde communicatie. Zij heeft moedertaalsprekers van het Turks, Engels, Spaans en Chinees gevraagd. Op deze manier konden zij onderzoek doen naar taalevolutie.
Ik heb dezelfde opzet van het experiment van Golden-Meadow et. al. gebruikt, alleen heb ik niet gelet op de woordvolgorde alleen, maar vooral op de plaatsing van het tijdsadverbium.
In een onderzoek van The European Science Foundation (ESF) is er namelijk onderzocht dat mensen die een tweede taal leren, zonder dat ze daar onderwijs voor krijgen, toch bepaalde strategieën toepassen. Basic Variety is een stadium waarbij de tweede taalverwervers een bepaald stadium hebben bereikt die toereikend is om zichzelf verstaanbaar kunnen maken en kunnen communiceren. Het is een hele simpele vorm van de tweede taal met weinig grammaticale eigenschappen. Ze passen hierbij bepaalde strategieën toe, ook al zijn het niet de strategieën die gebruikelijk zijn in de Target Language (de tweede taal) noch in de Source Language (de moedertaal). Voorbeelden van strategieën zijn FocusLast, AgentFirst en The Displacement Strategy.
Onderzoek
Mijn onderzoek gaat over het gebruik van The Displacement Strategy wanneer men het niet heeft over het hier en nu, maar over de toekomst of het verleden (Temporal Displacement). Hierbij plaatst men het tijdsadverbium voorin de zin om, als het ware, een setting te creëren voor de gebeurtenis. Onze vraag is dus of dit ook het geval is in geïmproviseerde taal zoals Goldin-Meadow die gebruikte voor haar onderzoek.
Experiment
Er waren 16 proefpersonen getest, waarvan 9 mannen en 7 vrouwen, allen tussen de 17 en 26 jaar. Ze hadden allen Nederlands als moedertaal. Het experiment had, net als het experiment van Goldin-Meadow et al. een communicatieve verbale taal en een communicatieve non-verbale taak.
In de verbale taak kregen de proefpersonen 18 plaatjes te zien, waarvan 2 oefenplaatjes waarop er een gebeurtenis was afgebeeld. In de rechterbovenhoek was er een klokje die de tijd aangaf waarop de gebeurtenis plaatsvond. De proefpersonen werden gevraagd om in één Nederlandse zin te vertellen wat er op de plaatjes gebeurde en moesten daarna de plaatjes uitbeelden: de non-verbale taak. In de non-verbale taak waren er twee condities: het klokje kwam als eerste te zien in de rechterbovenhoek en daarna het plaatje, of het plaatje kwam als eerste te zien en daarna het klokje.
In de verbale taak werden de zinnen opgenomen en achteraf kort getranscribeerd. Bij de non-verbale taak werd de proefpersoon gefilmd en werd de volgorde van het uitbeelden genoteerd.
Het experiment duurde per proefpersoon een kwartier en ze kregen er 5 euro voor van de Universiteit.
Resultaten
Bij de zinnen werd het tijdsadverbium in 15,5% van de gevallen vooraan geplaatst (SE= 8,6%) en bij de gebaren werd het tijdsadverbium in 62,9% van de gevallen vooraan geplaatst (SE=11,4%), dit is significant vaker dan bij de zinnen [F(1,15)=15,728 en p=0,001]. Zoals je kunt zien in figuur 6, is er dus een groei van de plaatsing van het tijdsadverbium vooraan in de zin bij het uitbeelden ten opzichte van het uitspreken van de zinnen.
Bij het vergelijken van de gebaren en de condities plaatste men bij 77 van de 251 items (= 30,7%) het tijdsadverbium aan het begin en kwam ook het klokje als eerst in beeld. Bij 47 items (=18,7%) kwam de klok als laatst in beeld en werd die ook niet als eerste uitgebeeld. Bij 46 items (=18,3%) kwam de klok als eerste maar werd het tijdsadverbium niet als eerste uitgebeeld. En bij 81 items (=32,3% ) kwam de klok als laatste, maar werd het tijdsadverbium toch als eerste uitgebeeld.
De data is geanalyseerd met gebruikmaking van een Repeated Measures Annova. Uit de resultaten bleek dat de conditie (eerst het klokje en dan het plaatje of andersom) geen significant resultaat opleverde [F = 1,931 en p= 0,185].
Conclusie
Er is dus wel degelijk een significant percentage dat het displacement strategy toepast in geïmproviseerde communicatie. Bij de vergelijking met het uitspreken van de zinnen plaatste 47,6% het tijdsadverbium voorin de zin terwijl deze bij uit het uitspreken van de zinnen als laatste werd geplaatst. Onze hypothese wordt door dit onderzoek bevestigd: In de meeste gevallen is men in een labsituatie bij geïmproviseerde taal dus inderdaad geneigd om het tijdsadverbium aan het begin van de zin te plaatsen net zoals dat het geval is bij tweede taalverwervers uit het ESF project.
De conditie of het klokje als eerst of als laatste in beeld komt is niet van belang: het levert een resultaat op dat niet significant is. Dat betekent dat het resultaat van de plaatsing van het tijdsadverbium niets te maken heeft met of het klokje als eerst of als laatst te zien komt. De volgorde is dus onafhankelijk van de conditie.
Bronnen:
M. Schouwstra et al. Semantic Structure in improvised communication
M.Schouwstra et al. Semantic structure in a novel communication task
M. Starren. The Concepts and their expression in language : Ch. 2.1 Temporal Relations: A three parameter approach
Klein & Perdue. The Basic Variety p.303, 311-323
Marianne Smit (2011). The influence of semantic properties on syntactic structures in improvised communication
Benazzo S. 2009. The emergence of temporality: from restricted linguistic systems to early language. In: Botha R.P. & H. De Swart (eds.) Language Evolution: the View from Restricted Linguistic Systems, Utrecht, LOT Occasional Series, pp. 21-57.
Nathalie Gontier. How to identify the units, levels and mechanisms of language evolution
Jürgen M. Meisel. The L2 Basic Variety as an I-language
Goldin-Meadow (2008): The natural order of events: How speakers of different languages represent events nonverbally