Schrijven voor Luisteraars. Een inventariserend onderzoek naar de formulering van radionieuwsberichten, met speciale aandacht voor de openingszin.
Summary
Binnen de journalistiek is het schrijven van radionieuwsberichten een specialisme. Het is bijvoorbeeld heel anders dan schrijven voor een krant, omdat de tekst niet voor een lezer, maar voor een luisteraar bedoeld is. En in tegenstelling tot televisie kan een radionieuwsbericht niet worden ondersteund met beeld. Daarbij komt nog dat een radionieuwstekst meestal niet onder ideale omstandigheden wordt beluisterd. Luisteraars zijn namelijk vaak iets anders aan het doen. Het schrijven van radioteksten vereist daarom grote zorg (Van Schaardenburg, 2005).
Maar hoe gaat het schrijven van radionieuwsberichten eigenlijk in de praktijk? Welke stilistische keuzes worden gemaakt? Met dit scriptieonderzoek zijn de eerste stappen gezet met het in kaart brengen van hoe het schrijven van radioteksten gaat, en wat eventueel interessant is voor vervolgonderzoek.
Hiervoor zijn allereerst adviesboeken waarin tips op tekst-, zins- en woordniveau worden gegeven, geanalyseerd. Deze tips zijn namelijk een indicatie voor wat belangrijk is bij het schrijven van radionieuwsbericht. Vervolgens zijn aan de hand van deze adviezen mondelinge interviews afgenomen bij journalisten van het ANP, Novum, NOS, NOS Headlines, BNR, Wereldomroep, RTV Utrecht en Omroep Flevoland. Uit deze interviews kwam naar voren dat het schrijven van radionieuwsberichten op basis van intuïtie en ervaring gebeurt. Hierdoor waren er verschillen tussen en binnen redacties waarneembaar. Desondanks waren er ook bepaalde algemene voorkeuren zichtbaar. Zo begint een radionieuwsbericht bij voorkeur met een zin waarin het belangrijkste nieuws staat (summary lead) en in spreektaal geformuleerd is. De algemene voorkeuren stemmen grotendeels overeen met wat in de adviesliteratuur wordt aanbevolen. Maar veelal blijkt de adviesliteratuur ook te ongenuanceerd en incompleet om te beschrijven hoe redacteuren radionieuwsberichten maken. Er spelen namelijk bepaalde randvoorwaarden en overwegingen een rol die ervoor zorgen dat keuzes op tekst-, zins- en woordniveau niet zo eenduidig zijn als in de adviesliteratuur wordt voorgesteld. Dit geldt onder meer voor wanneer welke beginzin wordt gebruikt, hoe de bron moet worden genoemd en of synoniemen, de lijdende vorm en (dubbele) ontkenningen gebruikt mogen worden.
Voor de volledigheid zijn de adviezen uit de literatuur en de antwoorden van de geïnterviewden naast datgene dat in het stijlboek van de redacties staat, gelegd. Dit levert weinig nieuwe inzichten op over het schrijven van radionieuwsberichten, omdat veel tips te herleiden zijn naar wat tijdens de interviews naar voren kwam. Ook vertonen de tips overlappingen met wat in de adviesliteratuur staat, alleen staan in de stijlboeken meer tips en zijn ze in sommige gevallen minder absoluut geformuleerd.
Na geïnventariseerd te hebben hoe het schrijven van radionieuwsberichten volgens de boeken zou moeten en wat journalisten zeggen te doen, is één specifiek onderdeel van een radiobericht in de praktijk getoetst, namelijk de openingszin. Aan de hand van een corpus van 372 radionieuwsberichten werd aangetoond dat de adviezen op dit gebied specificatie behoeven. Zo bleek dat meer openingszinnen moeten worden onderscheiden dan de geïnterviewden en de advies- en stijlboeken aangeven. En hoewel de meeste berichten beginnen met een zin waarin het belangrijkste nieuws staat, moet onderscheid worden gemaakt tussen hard en zacht nieuws. Hard-nieuwsberichten beginnen namelijk significant vaker met een nieuwszin dan zacht nieuws, terwijl zacht nieuws juist vaker met een niet-nieuwszin opent dan hard nieuws. Tot slot bleek nog de nieuwsredactie van invloed op de mate waarin een bepaalde openingszin gebruikt wordt.
Door middel van vervolgonderzoek zou nog meer aandacht aan de openingszin van een radionieuwsbericht kunnen worden besteed. Want hoe zit het bijvoorbeeld met de woordvolgorde in de beginzin? Maar het is ook verstandig om andere onderwerpen nader te onderzoeken vanwege onder andere de discrepantie tussen wat voorgeschreven wordt en wat geïnterviewden zeggen te doen. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan de referentiële en relationele samenhang in een bericht, het gebruik van (dubbele) ontkenningen en de lijdende vorm, de gehanteerde werkwoordstijden, de inbedding van een gesproken qoute en het noemen van de bron.