SAMEN ONTWIKKELEN Een kwalitatief onderzoek naar de betekenisgeving door actoren binnen de sectoren sport, welzijn en onderwijs aan de organisatorische en pedagogische invulling van de sportief recreatieve buitenruimten.
Summary
Achtergrond
Terwijl steeds meer resultaten worden verwacht van sport en spel in de buitenruimten voor de ontwikkeling van een kind is het relevant om in de praktijk na te gaan of de beleidsuitspraken overeenkomstig zijn met de beleidspraktijk. Ook aan het samenbrengen van de pedagogische en organisatorische vraagstukken wordt meerwaarde en daarmee de relevantie van dit onderzoek toegekend. Het doel van dit onderzoek is het beschrijven en proberen te begrijpen van de betekenisgeving van betrokken actoren aan de sportief, recreatieve en pedagogische invulling van de buitenruimten alsmede de complexe situaties die spelen bij samenwerking tussen verschillende mensen, organisaties en hiërarchische niveaus.
Onderzoeksaanpak
Veel bestaand onderzoek richt zich op specialistische wijze op een thema van sport, pedagogiek, buitenruimten en organisatie. In dit onderzoek is in een casestudie de samenhang van pedagogische en organisatorische vraagstukken beschreven en geanalyseerd aan de hand van empirisch materiaal uit de praktijk, volgens de grounded theory benadering. Volgens de grounded theory benadering is met methoden als de draw, write & tell en semigestructureerde interviews theorie gevormd en 'getoetst' aan bestaande literatuur.
Resultaten
De resultaten tonen bij de pedagogische betekenissen van respondenten een viertal pedagogische waarden waarmee de invulling van de buitenruimten wordt beschouwd. De pedagogische waarden zijn: vrijheid, veiligheid, meedoen en gelijkheid. Deze waarden hebben paradoxale relaties ten opzichte van elkaar. De een lijkt niet zonder de ander te kunnen, afhankelijk van de context. Tevens komen twee organisatorische vraagstukken naar voren in de resultaten. Om de pedagogische betekenissen te operationaliseren in de praktijk wordt door alle respondenten verklaard dat wijksamenwerking daarvoor van belang is. Er bestaat echter onduidelijkheid over de coördinatie van het organisatiebelang en het eigen belang. Beide organisatievormen worden gemanaged, terwijl dit niet altijd afgestemd is. Daarnaast geven vrijwel alle respondenten aan dat het belangrijk is dat beleid is afgestemd op de praktijk. Hier blijkt echter dat er geen duidelijke afstemming bestaat over informatiedeling uit de praktijk. Ook wordt een zogenaamde managementtrechter beschreven waardoor zowel de informatie uit de praktijk naar het beleid, beleidsmedewerkers en politici, en van beleid naar de praktijk, de uitvoerders, vertaald moet worden.
Conclusies
Vier paradoxale pedagogische waarden geven antwoord op de vraag naar pedagogische betekenissen van de betrokken actoren binnen de onderzoeksvraag. Het implementatievraagstuk wil een nadere beschouwing vanuit het perspectief van de relatie tussen de verschillende actoren. Voor de communicatie tussen beleid en praktijk is de manager volgens zowel uitvoerders als beleidsmedewerkers verantwoordelijk.
In de literatuur zijn hoofdzakelijk studies te vinden die slechts één thema bestuderen, terwijl uit dit onderzoek blijkt dat tussen deze thema’s sprake is van paradoxale relaties. Dit onderzoek vormt minimaal een dialogisch concept waarin de strijd tussen rationaliteiten en belangen binnen de situationele context inzichtelijk zijn gemaakt. Op basis van dit inzicht kan in de praktijk worden gewerkt met de onderkende thematische en organisatieaspecten.