Woord voor woord. Poëticale uitgangspunten van bevindelijk gereformeerden
Summary
In de zeventiende- en in de eenentwintigste eeuw laten (bevindelijk) gereformeerden zich in hun poëticale opvattingen leiden door de Bijbel, het Woord van God. Dat blijkt uit de manier waarop lieddichters in de zeventiende eeuw omgaan met poëzie en uit het feit dat een eenentwintigste eeuwse bevindelijk gereformeerde auteur de religieuze kritiek op haar boek serieus neemt. In de scriptie staat dan ook de vraag centraal in hoeverre er sprake is van een diachronische lijn tussen de poëticale opvattingen van (bevindelijk) gereformeerden uit de zeventiende- en eenentwintigste eeuw. Op basis van een vergelijking tussen de poëticale uitgangspunten van vijf hedendaagse bevindelijk gereformeerde auteurs en tussen de poëticale uitgangspunten uit de protestantse literaire traditie, kunnen er twee diachronische lijnen aangetoond worden. Een protestants-bevindelijke traditie waarin literatuur primair in dienst staat van het geloofsleven en een protestants-christelijke traditie waarin literatuur gezien wordt als scheppingsgave. In deze traditie hoeft literatuur niet noodzakelijk religieus van aard te zijn om goed te zijn. Er is dan ook meer ruimte voor het menselijke woord dan in de protestants-bevindelijke traditie.