"Het volledige plaatje". De rol van modaliteit van een gedicht op de poëziebeleving van middelbare scholieren
Summary
Dit onderzoek heeft als doel te achterhalen of er een verschil is in de poëziebeleving van gesproken en geschreven poëzie door middelbare scholieren in Nederland.
Het poëzieonderwijs in Nederland is van lage kwaliteit; de lyrische competentie van middelbare scholieren is laag en verbetert nauwelijks in de loop van hun middelbareschooltijd (Breukink, 2024; Das, 2023). In voorstellen voor nieuwe manieren om poëzie aan te bieden wordt vaak de nadruk gelegd op een poëziecurriculum dat past bij de leefwereld van jongeren (Dera, 2023b; Dera & Van der Starre, 2019; Richards-Schriemer, 2023; Van der Starre, 2021b, 2023). Hoewel plezier in het literatuuronderwijs geen doel op zich is, zijn er aanwijzingen dat een leerlinggericht curriculum waarin plezier een rol speelt tot hogere leeropbrengsten en frequenter lezen leidt (Stokmans, 2009; Verboord, 2006; Van Schooten & De Glopper, 2006).
In het poëzieonderwijs en ook in het onderzoek naar het poëzieonderwijs in Nederland ligt de nadruk tot nu toe op geschreven poëzie (Breukink, 2024; Das, 2018, 2023; Dera, 2019b, 2023a). Mogelijk blijven hier kansen onbenut: jongeren luisteren en kijken over het algemeen veel meer naar media dan dat ze media lezen (Schaper et al., 2019). Specifiek voor poëzie is bekend dat Nederlanders dit genre vaak in gesproken vorm beleven (Van der Starre, 2017, 2021a). Als poëzie in gesproken vorm beter past bij de leefwereld van jongeren, beleven ze deze vorm van poëzie mogelijk positiever, waardoor deze als stepping stone naar geschreven poëzie zou kunnen dienen (vgl. Dera & Van der Starre, 2019; Van der Starre, 2021b).
Door middel van een enquête uitgezet in vwo 5-klassen op vier Nederlandse scholen heb ik onderzocht in hoeverre er een verschil is in de waardering en het ervaren begrip van gesproken en geschreven poëzie door middelbare scholieren. Aan de scholieren werd gevraagd door middel van stellingen drie gedichten (zie tabel 6 en 7, p. 22) te beoordelen. De ene helft kreeg de gedichten als video gepresenteerd, de andere helft als geschreven tekst.
Uit de enquêteresultaten blijkt dat de leerlingen een hogere waardering hebben voor geschreven gedichten en dat ze de geschreven gedichten ook als begrijpelijker ervaren. De hypothese dat gesproken poëzie beter aansluit bij de leefwereld van scholieren en daardoor positiever beleefd wordt, lijkt dus niet te kloppen. Wel zijn de verschillen per gedicht groot: niet voor ieder gedicht is er een significant verschil in waardering en ervaren begrip tussen de twee condities. De gesproken conditie wordt echter nooit significant beter beoordeeld dan de geschreven conditie.
Een focusgroepinterview met een selectie van leerlingen uit de deelnemende klassen schetst wel een genuanceerder beeld: er blijken grote verschillen te zijn tussen de individuele voorkeuren van leerlingen voor de modaliteiten. Ook zien leerlingen voor- en nadelen aan beide condities. Wat de interviews bovendien laten zien, is dat leerlingen goed in staat zijn te praten over de overeenkomsten die zij ervaren tussen de twee modaliteiten en hierbij onder andere ingaan op stijlmiddelen, interpretatiemogelijkheden, auteursintentie, emotie, de definitie van poëzie en de functie van poëzie als gebruiksvoorwerp. Het laat zien dat leerlingen goed in staat zijn uit zichzelf een discussie aan te gaan over de kenmerken en voor- en nadelen van geschreven en gesproken poëzie. Juist in de vergelijking van de twee vormen zit de potentiële kracht. Het lagere ervaren begrip en de lagere waardering van gesproken poëzie onder middelbare scholieren zijn dus zeker geen reden om deze modaliteit helemaal af te schrijven voor gebruik in het voortgezet onderwijs.