Bezonnen Bouwwerken in de Bedaarde Buitenlucht: Een inventarisatie van theehuizen in Nederland tussen 1900-1945
Summary
Dit onderzoek creëert een overzicht van theehuizen in Nederland tussen 1900-1945 en de architectuurhistorische ontwikkeling daarvan. Voor zover bekend is dit de eerste inventarisatie van Nederlandse theehuizen uit deze periode, en is het een eerste poging om de ontwikkeling van dit gebouwtype beter te begrijpen. Dit onderzoek richt zich op de vraag: op welke manier passen Nederlandse theehuizen binnen de cultuurhistorische ontwikkelingen van 1900 tot 1945, en hoe komt dit tot uiting in de architectuur?
In het eerste hoofdstuk worden de verschillende maatschappelijke omstandigheden besproken die de bouw van theehuizen in Nederland in de eerste helft van de twintigste eeuw stimuleerden. De verschillende factoren die bijdroegen aan de bouw van theehuizen waren de groei van Nederlandse steden in de negentiende eeuw, een aanwakkering van een buitenideologie en de opkomst van nieuwe mobiliteit. Stadsparken en buitengebieden zijn reacties op deze ontwikkelingen, die de behoefte creëerden voor theehuizen. In het tweede hoofdstuk wordt de inventarisatie van theehuizen tussen 1900-1945 geanalyseerd. Dit gebeurt aan de hand van een uitleg over de verspreiding en de periodisering. De casusselecties komen hieruit voort, die in de volgende hoofdstukken worden gebruikt. Het derde hoofdstuk onderzoekt de opkomst van theehuizen tussen 1900-1915, met als casus het melkhuisje in het Wilhelminapark in Utrecht. De context waaruit dit theehuis voortkomt, de architectuur van het theehuis en het gebruik daarvan worden in dit hoofdstuk uitgelicht. Op deze manier worden steeds alle theehuizen besproken.
Vanaf hoofdstuk vier is het onderzoek casusgebonden. Het vierde hoofdstuk richt zich op het volgende tijdvak, 1915-1930. Omdat in dit tijdsvak de meeste theehuizen werden gebouwd, worden hier vier verschillende theehuizen als casus gebruikt. Om een volledig beeld te krijgen van de omgevingen van theehuizen, zijn de theehuizen opgesplitst in twee groepen. Twee theehuizen worden in een buitengebied behandeld: Theehuis Rhijnauwen, net buiten Utrecht, en Theehuis Oud-Naarden, in het Gooi. De andere twee bevinden zich in stadsparken: het Paviljoen in het Wilhelminapark, in Utrecht, en het Theehuis in het Westbroekpark, in Den Haag. Het laatste hoofdstuk behandelt het tijdvak 1925-1945. Deze overlapt met het vorige tijdvak. Hier is voor gekozen, omdat de voorbeelden uit hoofdstuk vijf een andere ontwikkeling in architectuur laten zien. Hierin worden twee verschillende theehuizen benoemd. Dit zijn Theehuis Vogelsang, aan de stadsrand van Almelo, en het Blauwe Theehuis, in het Vondelpark in Amsterdam. In de conclusie wordt aan de hand van alle hoofdstukken een antwoord gegeven op de hoofdvraag.