Zelfrepresentatie en beeldvorming in de particuliere kunstverzamelingen van Johannes Esser (1877-1946) en Helene Kröller-Müller (1869-1938).
Summary
Dit onderzoek richt zich op zelfrepresentatie en beeldvorming in particuliere kunstverzamelingen in Nederland tussen 1900 en 1920. Het onderzoek beantwoordt de vraag: Hoe kunnen zelfrepresentatie en beeldvorming worden begrepen binnen de context van particuliere kunstcollecties in Nederland tussen 1900 en 1920? Door middel van psychoanalytische theorieën en literatuuronderzoek naar de particuliere kunstverzamelingen in Nederland aan het begin van de twintigste eeuw worden deze invalshoeken in kunstverzamelingen onderzocht. Zelfrepresentatie blijkt zich voornamelijk te uiten in de biografie van een kunstverzamelaar, de manier waarop de verzamelaar omgaat met drie stadia van beeldvorming en de motivaties van verzamelaars om door te blijven gaan met verzamelen. Deze kaders van zelfrepresentatie en beeldvorming worden geanalyseerd aan de hand van twee kunstcollecties tussen 1900 en 1920 in Nederland, van Johannes Esser (1877-1946) (afb. 1) en Helene Kröller-Müller (1869-1938) (afb. 2). Uit deze twee casestudies blijkt dat zelfrepresentatie en beeldvorming zich voornamelijk uitten in de zoektocht naar waardering, erkenning en een hogere sociale status. Uiteindelijk kan geconcludeerd worden dat de verzameling duidelijk een verlengstuk is van de verzamelaar, maar dat de mogelijkheid tot zelfrepresentatie en beeldvorming voor beide verzamelaars anders ligt. Esser blijft tot zijn dood bezig met zijn imago voor het grote publiek, waar Kröller-Müller de beeldvorming van haar imago uit handen moet geven, vanwege haar rol als vrouw in de negentiende en twintigste eeuw. Het is uit dit onderzoek gebleken dat een verzameling een directe band houdt met de eigenaar, maar dat het verschil in zelfrepresentatie en beeldvorming voornamelijk kan worden verklaard op basis van gender en mogelijkheden per persoon.