Continuïteit van forensische naar reguliere zorg - Slaat artikel 2.3 Wfz de gewenste brug?
Summary
Met de komst van artikel 2.3 Wfz in januari 2020, was de hoop dat de overgang van de forensische naar de reguliere geestelijke gezondheidszorg zou verbeteren. Artikel 2.3 Wfz geeft de strafrechter de bevoegdheid om een civielrechtelijke machtiging (in het kader van de Wet verplichte ggz dan wel Wet zorg en dwang) voor verplichte zorg op te leggen op verschillende momenten in het strafproces. Anderhalf jaar nadat artikel 2.3 Wfz van kracht werd, concludeerde het Ministerie van Justitie en Veiligheid dat met de komst van artikel 2.3 Wfz de doorstroom van forensische naar reguliere zorg eerder is verslechterd dan verbeterd. Dit onderzoek heeft als doel de ervaren knelpunten te toetsen aan de rechtspraak waarin artikel 2.3 Wfz een rol speelt, om in kaart te brengen of de problemen die in de praktijk worden ervaren of gevreesd daadwerkelijk materialiseren in de rechtspraak.
Op basis van de analyse van 125 zaken waarin een zorgmachtiging door de strafrechter is overwogen of afgegeven kan geconcludeerd worden dat deskundigen in (tenminste) 41% van de zaken een civiele zorgmachtiging in combinatie met een beveiligingsniveau van twee of hoger adviseren. Strafrechters nemen de adviezen van deskundigen vrijwel altijd over waardoor civiele machtigingen vaak in forensische klinieken worden toegepast terwijl de zorgverzekeraar betaalt. Dit probleem lijkt te zijn ontstaan door de beperkte opties die er zijn voor strafrechtelijke patiënten zonder ziekte-inzicht. Als oplossing wordt voorgesteld om een aanvullende strafrechtelijke maatregel in te voeren, uitgevoerd in een beveiligde kliniek en met focus op behandeling én delictpreventie. Hiermee krijgt de rechter de keuze tussen een civiele zorgmachtiging en een nieuwe 'strafrechtelijke zorgmachtiging'.