Over leesvaardigheid gesproken
Summary
Het wetenschappelijk onderzoeksveld, docenten, het landelijk nieuws en de politiek uiten zorgen over de leesvaardigheid van de Nederlandse scholieren. Er heerst consensus over het feit dat het Nederlandse leesvaardigheidsonderwijs bij het schoolvak Nederlands anders en beter moet. Al decennialang is stillezen van een zakelijke tekst en het maken van een set vragen over die tekst de norm. Inmiddels klinken er nu andere geluiden. Met name als oefenmethode is de traditionele tekst-met-vragen niet onomstreden. Recent onderzoek toont aan dat de raadpleegbaarheid van de tekst tijdens het maken van de vragen diep lezen tijdens de leesfase in de weg zit en adviezen voor het onderwijs sturen aan op meer variatie in werkvormen om leesvaardigheid te vergroten, zoals praten over teksten.
Als reactie hierop is een experiment uitgevoerd onder vwo 3-leerlingen dat verschillende van
deze aannames over leesvaardigheidsonderwijs in de praktijk toetst. Door een opdeling in drie condities brengt het experiment de invloed van een mondelinge tekstverwerking in tweetallen op het tekstbegrip van de leerlingen in kaart. Voor het experiment zijn twee teksten over hetzelfde onderwerp, het effect van sociale media op jongeren, gebruikt die elkaar zowel aanvullen als tegenspreken. Het experiment bestaat uit een leesfase, een verwerkingsfase en een toetsfase. Tijdens het maken van de verwerkingsopdracht en de toetsopdracht zijn de teksten niet meer raadpleegbaar. In de conditie ‘zelfwerken’ werken de leerlingen alle fasen individueel in stilte. In de conditie ‘overleggen’ verwerken de leerlingen de teksten in tweetallen en komen ze in overleg met elkaar tot de antwoorden van de verwerkingsopdrachten. In de conditie ‘uitleggen’ lezen de leerlingen van het tweetal ieder een van de twee teksten en maken ze de verwerkingsopdrachten eveneens in tweetallen
waarbij ze elkaar uitleggen wat de strekking van de door hen gelezen tekst is. De toets bevat een set vragen over tekst 1, een set over tekst 2 en overkoepelende vragen en wordt door alle condities individueel in stilte gemaakt.
Dat afwijken van de traditionele methode van stillezen bij een tekst met vragen door leerlingen te laten praten over teksten positief effect heeft op het tekstbegrip van leerlingen vindt gedeeltelijk bevestiging in de resultaten van dit experiment. De leerlingen die overleggen over de door beide gelezen teksten presteren beter bij de toetsvragen dan de leerlingen die de teksten individueel in stilte hebben verwerkt als het gaat om vragen over een afzonderlijke tekst. Echter, bij overkoepelende vragen blijft enig effect uit; voor dit type vragen kan geen verschil tussen de drie condities aangetoond worden. Ook het elkaar moeten uitleggen waar de gelezen tekst over gaat, laat geen verschil zien tussen het zelf lezen van een tekst en het krijgen van uitleg van een andere leerling die de tekst gelezen heeft. Mogelijk speelt hierin mee dat leerlingen het in zoverre gewend zijn om individueel in stilte te oefenen met de tekst-met-vragen dat het introduceren van een alternatieve methode in dit
experiment sterk ontregelend werkte.