Het lot van de onherroepelijke volmacht na overlijden
Summary
In deze scriptie is door bestudering van de parlementaire geschiedenis, rechtspraak en rechtsliteratuur onderzoek gedaan naar de doorwerking van een onherroepelijke volmacht in het erfrecht na het overlijden van de volmachtgever. Hierbij is ook aandacht besteed aan het gelsoten stelsel van uiterste wilsbeschikkingen.
Na de inleiding werd in het tweede hoofdstuk de totstandkoming en de achtergrond van de onherroepelijke volmacht behandeld. Daarbij kwam naar voren dat eend belangrijke reden voor het invoeren van de onherroepelijke volmacht de behoefte vanuit de praktijk was. Verder is gebleken dat de wetgever vond dat de onherroepelijke volmacht niet onbeperkt mogelijk moest zijn. Vandaar dat het beperkende belang- criterium is ingevoerd. Vervolgens kwam de wetgever tot de conclusie dat het terrein van de onherroepelijke volmacht aanzienlijk ruim werd in het nieuwe recht en heeft daarom aan de rechter een wijzigingsbevoegdheid toegekend. Het antwoord op de vraag wat is een onherroepelijke volmacht luidde in paragraaf 2.5 als volgt: de onherroepelijke volmacht is een zekerheidsrecht ten behoeve van de gevolmachtigde en/of een derde verpakt in een vertegenwoordigingsbevoegdheid. Het eerste hoofdstuk is afgesloten met een korte behandeling van de beëindigingsgronden van de onherroepelijke volmacht, waarbij alvast vooruitgewezen werd naar paragraaf 4.4.
In het derde hoofdstuk kwam de juridische techniek achter de vertegenwoordiging door de onherroepelijk gevolmachtigde na het overlijden van de volmachtgever aan bod. Hierbij is ook weer gekeken naar de totstandkomingsgeschiedenis van de wettelijke regeling inzake de onherroepelijke volmacht. Daarbij kwam naar boven dat de gebondenheid van de erfgenamen verklaard wordt door de onherroepelijke volmacht als zekerheidsrecht. Toen volgde een analyse van de juridische technieken achter de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de executeur, de testamentair bewindvoerder en de vereffenaar en is geconcludeerd dat deze erfrechtelijke vertegenwoordigers de erfgenamen rechtstreeks vertegenwoordigen. Tenslotte is geconcludeerd dat de kunstmatige vertegenwoordigingsbevoegdheid van de onherroepelijk gevolmachtigde (art. 3:77 BW) ervoor zorgt dat de onherroepelijk gevolmachtigde bij zijn handelen binnen de grenzen van de volmacht de overleden erflater vertegenwoordigt.
De conclusies die getrokken zijn in hoofdstuk 3 waren ook de uitgangspunten voor hetgeen besproken is in het vierde hoofdstuk. In dat hoofdstuk kwam naar voren dat het beheer van een eventuele executeur, eventuele testamentair bewindvoerder of de erfgenamen zelf niets afdoet aan de bevoegdheden van de onherroepelijk gevolmachtigde. Daar kwam bij dat het beheer van de erfrechtelijke vertegenwoordigers en de erfgenamen niet op oneigenlijke wijze doorkruist kan worden door het handelen van de onherroepelijk gevolmachtigde. De achtergrond hiervan is dat de erflater bij leven zelf de onherroepelijke volmacht verleend heeft. Het is dan niet meer dan logisch dat zijn erfgenamen (en/of de erfrechtelijke vertegenwoordiger die hen vertegenwoordigt) ook gebonden zijn aan de onherroepelijke volmacht. Het zekerheidsrecht van de onherroepelijk gevolmachtigde of de derde in wiens belang de volmacht verleend is, dient gerespecteerd te worden. Echter, er is ook geconcludeerd dat het individuele belang van de gevolmachtigde of de derde soms dient te wijken voor het belang van de gezamenlijke schuldeisers. Dit heeft de wetgever al geconcludeerd bij het invoeren van de (onherroepelijke) volmacht. In het geval van een faillissement kan een volmacht namelijk niet doorwerken. De openbare orde en het belang van een ordentelijke afwikkeling van een insolvent vermogen vragen dan om centralisatie van bevoegdheden bij één persoon en dat is de curator. Sinds de invoering van het nieuwe erfrecht kunnen nalatenschap niet meer failliet gaan.
[...]