“Want Opa, die kroop deur de klaai”: Verbeeldingen van het dorps- en plattelandsleven in moderne Twentse poëzie
Summary
Twentse streektaalpoëzie bevindt zich in de marges van de literatuur en wetenschappelijk onderzoek naar poëzie. Hierdoor is er weinig bekend over de aard en inhoud van deze poëzie. Dit onderzoek poogt een antwoord te vinden op de vraag hoe Twentse streektaalpoëzie tussen 1945 en 2020 reflecteert op industrialisering via verbeeldingen van het dorps- en plattelandsleven.
Om de onderzoeksvraag te beantwoorden, is op basis van een nieuw Twents poëziecorpus, dat voor de doeleinden van dit onderzoek is samengesteld, een trefwoordanalyse uitgevoerd. Aan de hand van een woordenlijst is bepaald welke woorden van belang zijn voor de reflectie op industrialisering. De data zijn in afgebakende periodes (1945 tot 1973, 1974 tot 1991 en 1992 tot 2020) ingedeeld en geïnterpreteerd. Hierop volgde een kwalitatieve analyse van zes gedichten met close reading.
Het onderzoek toonde aan dat het trefwoordgebruik voor reflectie op industrialisering alleen in de derde periode iets afnam. Uit de kwalitatieve analyse kwamen geen andere aanwijzingen voort om bewijs te leveren voor die ontwikkeling. Daarnaast was het trefwoordgebruik in alle periodes veelal hetzelfde. Close reading bevestigde die waarneming en toonde verder aan dat Twentse dichters de verbeeldingen van het platteland vaak in contrast plaatsen met de industrie. Het sentiment van veel gedichten is negatief, maar in enkele gevallen ook positief. De conclusie is daarom dat de reflectie op industrialisering in Twentse streektaalpoëzie constant is tussen 1945 en 2020 en dat verbeeldingen van het dorps- en plattelandsleven worden ingezet om te contrasteren met de industrie als er negatief op de industrie wordt gereflecteerd.