Van arcadia tot activisme? Een ecokritische lezing van de verbeelding van plaats, identiteit en landschap in de Friestalige poëzie van Obe Postma
Summary
Sinds enkele jaren spreken Friezen van ‘lânskipspine’ bij het aanzien van hun landschap dat
door de intensieve veeteelt steeds meer is veranderd in een monocultuur. Het gaat niet alleen
om een ecologische pijn, maar ook om een cultuurhistorische: het landschap wordt gezien als
een onderdeel van de Friese identiteit. In deze scriptie wordt dit verband tussen ecologisch en
cultuurhistorisch bewustzijn vanuit een ecokritisch perspectief onderzocht in de poëzie van
Frieslands meest canonieke dichter: Obe Postma (1868-1963). Postma dichtte zijn hele leven
over het Friese landschap en zijn poëzie beschouw ik daarom als een ‘poëzie van plaats’. Aan
de hand van dit idee van plaats breng ik in deze scriptie inzichten uit de ecokritiek samen met
onderzoek naar Friese cultuur. Plaatsverbondenheid werd in de vroege ecokritiek sterk
gewaardeerd, omdat de lokale betrokkenheid en kennis van een plaats tot een ecologisch
bewustzijn zou leiden en een verlangen om de natuurlijke omgeving te beschermen. De
verbeelding van plaats gaat vaak gepaard met de pastorale, waarbij het platteland wordt
voorgesteld als een ‘natuurlijk’ toevluchtsoord weg van industrialisering en verstedelijking.
De pastorale speelt ook een belangrijke rol in de negentiende-eeuwse constructie van Friese
cultuur als een authentieke en oeroude plattelandscultuur tegenover het verstedelijkte Holland.
De verbeelding van ‘plaats’ en de ‘pastorale’ is later binnen de ecokritiek bekritiseerd omdat
ze ecologisch bewustzijn en milieubewust handelen juist ook kunnen tegenwerken. Zo houden
ze een statische en gesimplificeerde versie van de natuur in stand, verbloemen ze misstanden
op het platteland en dragen ze bij aan nationalistische sentimenten. In de analyse onderzoek ik
in hoeverre Postma’s poëzie een ecokritisch potentieel laat zien dan wel meer beantwoordt
aan conservatieve uitwerkingen. Ik concludeer dat Postma’s poëzie als een vorm van protoecologische poëzie beschouwd kan worden. Postma’s poëzie verwoordt een ecocentrisch
perspectief doordat Postma in zijn gedichten dicht bij de grond gaat zitten en vanuit dit
nederige perspectief alles om zich heen beschrijft en waarde toekent. Hij ziet zichzelf als
onderdeel van een groter geheel, beschrijft de verbondenheid van mens en natuur en plaatst
die verbinding in een groter tijdsbestek, waardoor zijn poëzie de tijdelijkheid van een enkel
mensenleven overstijgt. Zijn poëzie berust echter te sterk op een pastorale verbeelding van
Friesland en de natuur, waardoor zijn poëzie niet kritisch wordt. De Friese natuur wordt
vereenvoudigd voorgesteld, als een vertrouwde plek, een thuis, waar de dichter naar terug kan
keren voor troost. Hierdoor werkt zijn poëzie eerder koesterend dan uitdagend. Wanneer zijn
idyllische Friesland door modernisering verloren dreigt te gaan, zoekt Postma zijn ultieme
uitvlucht in de al-ziel, waar alles wat hem behaagt bewaard kan blijven.