Sterke of zwakke reden(en)?: Een analyse van de toepassing van de beleefdheidstrategie 'geef reden' van Brown en Levinson in afwijzingsbrieven en de invloed van sterke en zwakke reden(en)
Summary
In dit verslag staat de beleefdheidstheorie van Brown en Levinson (1987) centraal die zij beschrijven in hun boek ‘Politeness: Some universals in language usage’. Brown en Levinson (1987) hebben hun theorie gebaseerd op het werk van Goffman (1967) over gezichtsbehoud (facekeeping). Zij verstaan onder ‘gezicht’ (face) de tweeledige basisbehoefte van mensen om zelfstandig te zijn en tegelijkertijd sympathie en betrokkenheid te ondervinden. Gespreks- of taalhandelingen kunnen echter dit gezicht bedreigen. De beleefdheidstheorie focust zich op hoe de spreker zijn eigen ‘gezicht’ en dat van de hoorder kan behouden of herstellen. Dit staat bekend als ‘gezichtszorg’ (facework).
In hun boek beschrijven Brown en Levinson (1987) verschillende beleefdheidsstrategieën waarmee de inbreuk op iemands gezicht geminimaliseerd kunnen worden. Een van die strategieën is ‘geef reden’ (‘give or ask for reasons’). Jansen en Janssen (2007) hebben in hun onderzoek het effect van de strategie ‘geef reden’ vergeleken met twee andere beleefdheidsstrategieën in een afwijzingsbrief. Uit hun onderzoek kwam naar voren dat de strategie ‘geef reden’ het meest effectief is en zorgt voor de hoogste waardering. Brant (2007) heeft de strategie ‘geef reden’ nader onderzocht, omdat zij meent dat het gebruik van verschillende beleefdheidsstrategieën in het onderzoek van Jansen en Janssen (2007) hun resultaten heeft vertroebeld. Uit haar onderzoek kwam naar voren dat het geven van een reden positief effect heeft op de waardering van een afwijzingsbrief. Daarnaast bleek dat het geven van sterke reden(en) een significant positievere invloed heeft op de waardering dan zwakke reden(en). Het optimale aantal redenen dat gegeven moet worden, bedraagt volgens haar bij sterke reden(en) één en bij zwakke reden(en) twee. Het feit dat sterke reden(en) het hoogst gewaardeerd worden, komt volgens Brant (2007) doordat de brieven centraal verwerkt zijn en niet perifeer. Hierbij verdiepen proefpersonen zich in de inhoud van de argumenten en wegen zij de kwaliteit van de argumenten af.
In dit onderzoek wordt het onderzoek van Brant gedeeltelijk gereproduceerd. De volgende hoofdvragen staan centraal in het onderzoek:
- Is er een verband tussen het geven van sterke en zwakke reden(en) en de waardering en acceptatie van de ontvanger op de afwijzing (FTA)?
- Is er een verband tussen het aantal redenen en de waardering en acceptatie van de ontvanger op de afwijzing (FTA)?
- Is er een verband tussen de volgorde ‘redenen eerst – beslissing’ en ‘beslissing eerst – redenen’ en de waardering en acceptatie van de ontvanger op de afwijzing (FTA)?
- Is er een effect te zien van sterke en zwakke reden(en) en de mate van verwerking op de acceptatie van de afwijzing?
Uit de resultaten blijkt, evenals bij Brant (2007), dat het geven van redenen positief effect heeft op de beoordeling van de brief en dat de strategie ‘geef reden’ succesvol is. Brieven met reden(en) worden in alle gevallen hoger beoordeeld dan brieven zonder reden.
Uit het volgorde-experiment blijkt dat er geen effecten zijn van volgorde. Brieven met ‘reden eerst’ worden niet significant anders beoordeeld dan brieven met ‘beslissing eerst’. Dit is in tegenspraak met eerder onderzoek van Jansen en Janssen (nog te verschijnen). Een mogelijke verklaring hiervoor is de aanwezigheid van signaalwoorden, voorafgaand aan de redenen voor afwijzing. Deze signaalwoorden hebben mogelijke onbewust bij de proefpersoon een bel doen rinkelen dat er een afwijzing zat aan te komen. Wel blijkt dat zowel bij ‘reden eerst’ als bij ‘beslissing eerst’ dat sterke redenen beter beoordeeld worden dan zwakke..
Er is ook onderzocht wat het optimale aantal sterke of zwakke reden(en) voor de afwijzing is. Hieruit blijkt dat bij sterke redenen geen significant verschillen zijn tussen het aantal gegeven redenen, behalve voor de mate waarin de kwaliteit van de onderbouwing gewaardeerd wordt. Lezers vinden de afwijzing significant beter onderbouwd als er twee of drie redenen worden gebruikt in plaats van één reden. Het optimale aantal sterke redenen dat in een brief gegeven moet worden, bedraagt hierdoor dus twee, omdat zij bij dit aantal op de meeste instemming kunnen rekenen. Bij zwakke reden blijken er geen significante verschillen te zijn tussen het aantal gegeven redenen, behalve bij twee constructen en het rapportcijfer. Bij de kwaliteit van de onderbouwing en het rapportcijfer worden twee redenen significant beter gewaardeerd dan één of drie redenen. Bij de houding die de schrijver ten opzichte van de lezer inneemt worden drie redenen significant lager gewaardeerd dan één reden. Dit betekent dat het optimale aantal zwakke reden(en) dat in een brief gegeven moet worden eveneens twee bedraagt.
In dit onderzoek is ook nagegaan wat de invloed is van sterke en zwakke reden(en) op de beoordeling van een afwijzingsbrief. Uit de resultaten blijkt dat brieven met sterke reden(en) significant beter scoren op de waardering en acceptatie dan brieven met zwakke reden(en). Deze hogere waardering van sterke reden(en) lijkt er op te duiden dat de kwaliteit van de reden(en) bepalend is voor de beoordeling. Hieruit kan afgeleid worden dat de brieven centraal verwerkt zijn. Immers, alleen lezers die centraal verwerken, zien het verschil tussen sterke en zwakke redenen. Uit de resultaten van de thought listing blijkt dit gedeeltelijk te kloppen, maar er is nog iets anders te waar te nemen. Het geven van reden(en) leidt tot verwerking. Verwerking leidt er toe dat proefpersonen de gegeven redenen afwegen en zich over de afwijzing uitspreken. Hierbij valt op dat proefpersonen die een brief met zwakke reden(en) gelezen hebben het vaker oneens zijn met de afwijzing en dat proefpersonen die een brief met sterke reden(en) gelezen hebben het vaker eens zijn met de afwijzing. Hieruit valt op te maken dat de kwaliteit van de gegeven reden(en) (sterk of zwak) bepaalt of men het eens of oneens is met de afwijzing. Het feit dat de meeste proefpersonen de juiste conclusie trekken (zwak leidt tot afwijzing, sterk tot instemming) moet tot de conclusie leiden dat de brieven door de meerderheid centraal verwerkt zijn. Bij een perifere verwerking waren deze effecten immers niet opgetreden.