Wie leest, wie weet? Een onderzoek naar de relatie tussen leesmotivatie, leesfrequentie en tekstbegrip bij middelbare scholieren op het vmbo en vwo.
Summary
In dit onderzoek is de relatie tussen leesmotivatie, leesfrequentie en tekstbegrip onderzocht. Daartoe vulden mavoleerlingen (n = 90) en vwo-leerlingen (n = 98) uit de eerste en vierde klas verschillende vragenlijsten in. Een voor leesmotivatie, waarin onderscheid is gemaakt tussen intrinsieke en extrinsieke leesmotivatie, een voor leesfrequentie, waarin er is gevraagd naar het leesgedrag van leerlingen, en een auteurherkenningslijst met 50 namen van bestaande en niet-bestaande auteurs, waarbij leerlingen moesten aangeven of zij de auteurs kenden en of ze al eens een boek van de auteurs hadden gelezen. Daarnaast maakten de leerlingen een tekstbegriptoets: een voor de eersteklassers en een voor de vierdeklassers.
De resultaten laten zien dat intrinsieke leesmotivatie een significante voorspeller is voor betere leesvaardigheid bij eersteklassers, mavoleerlingen en vwo-leerlingen; leerlingen die vanuit hun eigen motivatie boeken lezen, halen hogere tekstbegripscores. Extrinsieke leesmotivatie blijkt geen voorspeller. Daarnaast laten de resultaten zien dat leesfrequentie een significante voorspeller is voor een goede leesvaardigheid bij eersteklassers, vierdeklassers en vwo-leerlingen; leerlingen die veel lezen, halen hogere tekstbegripscores. Verder blijkt dat voor eersteklassers het lezen van andere teksten, zoals tijdschriften, digitale teksten en stripboeken, een voorspeller was voor tekstbegrip.
Leerlingen moeten dus vanuit hun eigen motivatie boeken willen lezen. Dat kan worden bereikt door leerlingen keuzemogelijkheid aan te bieden en de betrokkenheid bij leesteksten te vergroten. Het is dus nog altijd zinvol om te investeren in leesbevorderingsprogramma’s.