Wind Zaaien, Storm Oogsten: Onderzoek naar de effecten van participatiemaatregelen en fysieke eigenschappen van windparken op protest tegen windparken op basis van csQCA
Summary
Weerstand van de omwonenden tegen de komst van windturbines is eerder regel dan uitzondering. Gebrek aan lokaal draagvlak vormt het belangrijkste obstakel voor de aanleg van nieuwe windturbines (Schoots en Hammingh 2015, p.20). Huidig wetenschappelijk debat over de dominante verklaring voor het gebrek aan draagvlak kent een tweedeling aan de hand van twee groepen van verklarende factoren: fysieke kenmerken van het windenergieproject en toegepaste participatiemaatregelen. Dit onderzoek richt zich op de vraag wat het effect is van verschillende participatiemaatregelen en fysieke kenmerken van windenergieprojecten op de aanwezigheid van protest.
De vraag is onderzocht door eerst voor een dataset van Nederlandse windenergieprojecten van 2015 tot en met 2020 vast te stellen welke fysieke kenmerken en participatiemaatregelen bij de 113 cases aanwezig zijn. De aanwezigheid van protest is vastgesteld op basis van rechtszaken, actiegroepen en zienswijzen. Covariantietoetsen bieden inzicht in de samenhang tussen de verschillende factoren en de aanwezigheid van protest. De fysieke kenmerken van de windenergieprojecten en de omgeving hangen sterk samen met de aanwezigheid van protest. Om inzicht te krijgen in de combinatie van participatiemaatregelen, die tot het uitblijven van protest kunnen leiden is een crisp set kwalitatieve systematische vergelijkende analyse (csQCA) uitgevoerd. Hiervoor zijn de 30 cases waar op basis van de fysieke kenmerken protest verwacht wordt vergeleken om te onderzoeken welke participatiemaatregelen het uitblijven protest kunnen realiseren. Om de causaliteit tussen de participatiemaatregelen en protest duiding te geven is deze csQCA opgevolgd door een kwalitatieve toelichting van de resultaten.
De csQCA, welke de kern van dit onderzoek vormt, geeft weinig aanleiding om te veronderstellen dat er een combinatie van participatiemaatregelen is die tot het uitblijven van protest leidt. De enige cases waar protest is uitgebleven maakte gebruik van een bovenlokale coöperatie of uitgifte van obligaties. De kwalitatieve duiding laat echter zien om te dat het uitblijven van protest in beperkte mate toe te dichten is aan de bovenlokale coöperatie of uitgifte van obligaties. Uit de covariantietoetsen en de kwalitatieve duiding bleken de fysieke eigenschappen van het windpark en de omgeving in belangrijke mate bepalend te zijn voor de aanwezigheid van protest. Tot slot lieten de covariantietoetsen zien dat participatiemaatregelen vooral worden ingezet in protestgevoelige projecten.
De fysieke eigenschappen van het windenergieproject en de omgeving zijn in belangrijke mate verklarend voor de aanwezigheid van protest en lijken onafhankelijk van elke combinatie van participatiemaatregelen de aanwezigheid van protest te dicteren. Doordat bij de participatiemaatregelen in de uitvoering de elementen van compensatie, beslissingsbevoegdheid of eigendom ontbreken lijken deze beperkt in staat te zijn draagvlak te creëren. Deze bevindingen worden binnen de bredere participatieliteratuur geplaatst, waarin gesteld wordt dat participatiemaatregelen voornamelijk een positievere attitude weten te verwezenlijken bij burgers die reeds positief of neutraal tegenover het gevoerde beleid staan.
Dit onderzoek brengt nuance aan in het debat over het belang van fysieke eigenschappen en participatiemaatregelen voor de mate van acceptatie van windenergieprojecten. Hoewel participatiemaatregelen zelden in staat zijn om protest compleet uit te bannen bij projecten waar op basis van fysieke eigenschappen protest verwacht wordt, kan verwaarlozing van de participatiemaatregelen het protest verergeren. Vervolgonderzoek kan door weerstand op een meer glijdende of kwalitatieve schaal te meten meer duiding geven in hoe participatiemaatregelen de mate van weerstand beïnvloeden.
Dit onderzoek heeft tot slot de praktische implicatie dat de lokale burgercoöperatie niet simpelweg als best practice moet worden bestempeld. Dit onderzoek wijst uit dat deze in veel gevallen er niet in slaagt om protest te voorkomen omdat de burgercoöperatie in die gevallen de omwonenden niet de vereiste mate van compensatie, eigendom, beslissingsbevoegdheid of representativiteit weet te bieden. Met name toepassing van Arnstein’s (1969) duiding van tokenparticipatie tegenover ‘echte’ participatie geeft handvaten om de beweegredenen voor protest te kunnen signaleren.