Verhalen voor de toekomst
Summary
Verhalen kunnen erg tot de verbeelding spreken. Leerlingen vinden geschiedenisverhalen vaak interessant en het kan hen motiveren en fascineren. Uit een vooronderzoek blijkt dat docenten vooral verhalen in de onderbouwklassen van het voortgezet onderwijs vertellen. Tijdsdruk, voorbereidingstijd en een mogelijk verminderde interesse van leerlingen liggen hieraan ten grondslag. Toch toont de literatuur aan dat verhalen ook een plek kunnen hebben in de bovenbouwklassen van het voortgezet onderwijs. Zij zouden historisch redeneren, een vaardigheid die leerlingen in de vingers moeten hebben voor het examen geschiedenis, kunnen stimuleren. Historisch redeneren bestaat uit veel verschillende componenten. Om onderzoek te doen naar alle componenten is onbegonnen werk. Vandaar dat er één component van historisch redeneren wordt onderzocht: contextualiseren. In dit ontwerponderzoek staat de volgende vraag centraal: Welke sturingsvorm van interactieve verhalen stimuleert contextualiseren het meeste bij bovenbouwleerlingen?
Uit de literatuur komt naar voren dat componenten van historisch redeneren, zoals contextualiseren, het beste worden gestimuleerd als leerlingen een actieve rol hebben in de les. Vandaar dat ervoor is gekozen om de verhalen interactief te maken. Volgens Vermunt zijn er drie sturingsvormen waarop een docent de mate van sturing kan bepalen. Dit onderzoek biedt de mogelijkheid om te kijken welk van de drie sturingsvormen leerlingen het prettigst vinden werken om contextualiseren te oefenen.
Om concrete informatie te verzamelen betreffende het stimulerende effect van de sturingsvormen wordt er gebruikt gemaakt van het model ‘Historical Perspective Taking’ (HPT). HPT is een model gemaakt door Tim Huijgen waarin hij concretiseert hoe leerlingen historisch contextualiseren. HPT is goed te onderzoeken omdat het uit drie toetsbare componenten bestaat. Bij de eerste component wordt er gekeken naar de mate waarin leerlingen een context creëren. Als tweede wordt er gekeken naar de mate waarin leerlingen zich kunnen inleven. Als laatste component wordt er gekeken naar de vraag of leerlingen bewuster zijn geworden van presentismen.
Om de hoofdvraag te beantwoorden zijn er drie interactieve verhalen vormgegeven aan de hand van de drie sturingsvormen. Deze zijn in de praktijk getest, weliswaar onder verschillende omstandigheden. In de analyse wordt er gekeken naar de drie bovengenoemde componenten. Hieruit komt naar voren dat van de drie sturingsvormen er twee geschikt lijken om contextualiseren te stimuleren. Zowel de docentgestuurde als gedeelde-sturingsvorm stimuleren, in meer of mindere mate, het creëren van de eigen context en het empathisch vermogen van de leerlingen. Ook is er sprake van bewustwording van presentismen, al is de mate hiervan zeer verschillend per leerling. De leerlinggestuurde variant blijkt te weinig sturend voor leerlingen om nieuwe kennis op te doen. Echter is het enthousiasme en plezier van leerlingen zodanig dat het wel een geschikte lesopener kan zijn.