Woordenschatonderwijs op de scholen van de Willibrord Stichting: een vergelijkend onderzoek in de havo-onderbouw
Summary
In deze scriptie wordt verslag gedaan van het onderzoek naar het woordenschatonderwijs op de scholen van de Willibrord Stichting. Op meerdere van de scholen is waargenomen dat de leerlingen gemiddeld gezien een zwakke woordenschat hebben. In dit onderzoek staat de volgende vraag centraal: In hoeverre kunnen verschillen in woordenschatscores van de leerlingen van de havo-onderbouw verklaard worden vanuit verschillen in woordenschatonderwijs op de scholen van de Willibrord Stichting?
Voor dit onderzoek is gekeken naar de zes scholen van de Willibrord Stichting die én een havo-afdeling hebben én gebruikmaken van de Citovolgtoetsen. Door middel van verschillende methodes is geprobeerd een volledig beeld te krijgen van het woordenschatonderwijs op de participerende scholen. Ten eerste is gekeken naar wat er op de Citowoordenschattoetsen precies wordt bevraagd. Daarna is middels een analyse van leerlingscores op Cito-woordenschattoetsen gekeken hoe de scores van de verschillende scholen zich tot elkaar en tot het landelijk gemiddelde verhouden. Vervolgens zijn de verschillende taalbeleidsdocumenten geanalyseerd en zijn van elke school een docent Nederlands en de taalcoördinator geïnterviewd.
Uit de data-analyse is gebleken dat de leerlingen van School A en School B aan het begin van de brugklas een lager startniveau hebben dan het landelijke gemiddelde. Op Cito 1 scoren School A, School C, School D en School E/F onder het landelijk gemiddelde en School B is met een p-waarde van 0.050 net niet significant. Op Cito 2 blijven School A, School C en School E/F onder het landelijk gemiddelde. Ten opzichte van elkaar scoort School B significant hoger dan School C op Cito 1 en 2. Tussen de andere scholen is geen significant verschil in vaardigheidsscore. De groei in vaardigheidsscore is tussen elke toets en van elke school significant. School B gaat gemiddeld genomen meer vooruit.
Uit de interviews en de toetsanalyses blijkt dat de manier waarop woordenschat door de scholen wordt behandeld en getoetst, voor een groot deel afwijkt van de manier waarop Cito de woordenschat toetst. Waar de Citotoetsen de receptieve woordenschat toetst, focussen de meeste scholen, zowel in de lessen als op de toetsen, ook op de productieve woordenschat. Daarnaast zijn de contextzinnen op de Citotoetsen zo neutraal mogelijk – de betekenis van een woord kan er niet uit worden afgeleid – terwijl de meeste scholen proberen te zorgen voor veel context. De strategieën, waarop in het woordenschatonderwijs van alle scholen zo veel nadruk ligt, worden op Cito niet getoetst.
Uit de resultaten is af te leiden dat er een grote variatie is in de manier waarop taalbeleid en woordenschatonderwijs worden vormgegeven op de verschillende scholen. Opvallend is dat de grote verscheidenheid aan benaderingen van taalbeleid en woordenschatonderwijs kennelijk geen aantoonbaar verschil oplevert in de door de Cito gemeten groei in resultaten: alle scholen bereiken significante groei tussen de meetmomenten van Cito. School B scoort – na significant onder het landelijk gemiddelde te zijn gestart met Cito 0 – als enige van de scholen niet significant onder het landelijk gemiddelde op Cito 1 en Cito 2. Kijkend naar het beleid en de aanpak van woordenschatonderwijs op School B, valt er geen factor te isoleren die fundamenteel anders wordt aangepakt dan op de andere scholen en waardoor te verklaren zou zijn dat School B als enige school niet significant onder het landelijk gemiddelde scoort.