Interactiviteit als vorm van liveness
Summary
Televisie maakt steeds vaker gebruik van nieuwe media. Zo is het bij de televisiequiz WEET IK VEEL mogelijk om tijdens de uitzending dezelfde vragen als in de uitzending tegelijkertijd te beantwoorden op een second screen application, via een smartphone of tablet. In haar boek The Future of Live gaat Karin Van Es in op verschillende televisieprogramma´s die gebruik maken van online media. Ze stelt dat liveness sinds de opkomst van televisie op drie verschillende manieren is onderzocht: ontologisch, fenomenologisch en retorisch. De ontologie richt zich op de technische kenmerken van de media: waar vroeger uitzending en opname per definitie tegelijk plaatsvonden is dit tegenwoordig niet meer per definitie het geval. De fenomenologie richt op het publiek: liveness komt voort uit de ervaring van de kijker. De retoriek beschouwt een programma als een constructie van waaruit liveness op een bepaalde manier wordt gepresenteerd. Het aannemen van een van deze standpunten is volgens Van Es echter problematisch binnen het onderzoeken van liveness. Daarom richt dit onderzoek zich op de ‘metatext’ en ‘space of participation’ van WEET IK VEEL waarbij elk van deze drie perspectieven in acht wordt genomen.
De gestelde hoofdvraag is hoe de televisiequiz WEET IK VEEL gebruik maakt van een second screen application om liveness te suggereren. Vanuit ontologisch perspectief kan worden geconcludeerd dat het programma zelf niet live is, maar de applicatie wel. Het gebruik van de applicatie is gebonden aan de tijdsgrenzen van de uitzending. Niet opname en uitzending, maar uitzending en interactie zijn dus live met elkaar. De fenomenologie laat zien dat de uitzending van WEET IK VEEL en deelname aan de gelijknamige applicatie kunnen worden gezien als een event. Het programma stuurt aan op het delen van de behaalde score via social media waarmee nadruk komt te liggen op collectieve deelname. Hoe meer mensen meedoen, hoe waardevoller en leuker deelname wordt. Dit is waar Van Es naar verwijst wanneer ze ‘the network effect’ bespreekt. Vanuit retorisch perspectief wordt geconcludeerd dat het programma enkel spelers aanspreekt. In de presentatie van het programma wordt gesuggereerd dat het doel van het programma het behalen van een eigen score is en worden de kijkers die niet meespelen buiten beschouwing gelaten. Hoewel er in dit onderzoek geen rekening wordt gehouden met de ervaring en mening van gebruikers van de second screen application wordt er met deze groep wel rekening gehouden door te kijken op welke manier deze groep wordt aangesproken en gepositioneerd.