Te vroeg en te klein geboren: Ingrediënten voor het ontwikkelen van angstklachten?
Summary
Vanwege de stijgende overlevingskans bij extreme vroeggeboorte ([EVG]; geboren tussen 24-28 weken), de stabiliteit van angsten en het vaker voorkomen van angstklachten, is onderzoek nodig naar de risicofactoren van angstklachten bij extreem vroeggeboren kinderen. In het huidige, kwantitatieve, longitudinale onderzoek is onderzocht of angstklachten op tweejarige leeftijd voorspellend zijn voor angstklachten op vijfjarige leeftijd bij EVG, en hoe de risicofactoren dysmaturiteit en sekse deze relatie modereren. Ouders van extreem vroeggeboren kinderen (N = 76, waarvan 33 jongens) hebben de CBCL-angstschaal 1,5-5 ingevuld voor hun kind op twee- en vijfjarige leeftijd. De mate van dysmaturiteit is bepaald aan de hand van de Nederlandse groeicurve. Dysmaturiteit en sekse zijn als interactievariabelen aan de multipele regressieanalyse toegevoegd. Angstklachten op tweejarige leeftijd bleken een sterke positieve voorspeller van angstklachten op vijfjarige leeftijd bij EVG, maar dysmaturiteit en sekse waren niet van invloed op deze relatie. Enkele verklaringen voor de gevonden onderzoeksresultaten zijn aangedragen in de discussie. Concluderend kan gesteld worden dat screenings- en interventieprogramma’s voor angstklachten, zoals muziektherapie, zich moeten richten op extreem vroeggeboren jongens en meisjes in de peutertijd. Verder onderzoek is nodig om meer inzicht te geven in andere risicofactoren, zoals cortisolreactiviteit, voor de ontwikkeling van angstklachten om deze programma’s beter af te stemmen.