Baha'i vrouwen; Een onderzoek naar de dagelijkse en belichaamde ervaring van het Bahá’í-geloof (NL)
Summary
Dit onderzoek gaat verder op het “doing religion” frame van Orit Avishai, door in te gaan op de dagelijkse en belichaamde ervaring die bahá’í-vrouwen hebben van hun geloof en de manier waarop zij hun geloof praktiseren. Dit wordt gedaan aan de hand van het basisprincipe gendergelijkheid wat als casus-principe dient in het concretiseren van de hoofdvraag. Aan de hand van interviews met zes vrouwen opgegroeid in verschillende westerse samenlevingen, is bevonden dat de centrale doctrine ‘eenheid van de mensheid’ op dagelijkse wijze doorwerkt. Zowel grote als kleine handelingen komen voort uit constante reflectie waarbij de principes van het geloof als moreel kompas werken, maar ook uit de autonomie van het individuele denkvermogen. Man en vrouw zijn gelijk in het Bahá’í-geloof en in het streven naar de perfectie van de mensheid behoren deze ook gelijkwaardig te worden behandeld. Het geloof moedigt agentic gedrag aan door de aard van de principes en het idee dat iedere goede daad bijdraagt aan de vooruitgang van de mensheid. De geïnterviewde vrouwen vertonen een hoge mate van compliant agency door zich op dagelijkse basis in te zetten voor deze vooruitgang.