Learning from Beau Dick. Rituelen als kunstperformance in de context van westerse tentoonstellingen.
Summary
In dit eindwerkstuk wordt onderzocht in hoeverre het zinvol en ethisch verantwoord is om rituelen opnieuw op te voeren als kunstperformance binnen de context van een westerse tentoonstelling. Er wordt nader ingegaan op de betekenis van de termen ‘ritueel’ en ‘performance’. Uit de theorie van Richard Schechner blijkt dat het onderscheid tussen beide begrippen ligt in het doel van de handeling, de wijze waarop het door beschouwers wordt ervaren en de context waarbinnen de handeling plaatsvindt. Daarnaast is het van belang om te weten dat wanneer rituelen opnieuw worden uitgevoerd binnen een museale context, deze handelingen worden getransformeerd tot een kunstperformance. Deze performances kunnen overigens wel nog terugverwijzen naar het oorspronkelijke ritueel. Binnen de kunstwereld werd veel kritiek geuit op de manier waarop wederopgevoerde rituelen als kunstperformance werden gepresenteerd. Deze kritiek wordt besproken aan de hand van de tentoonstelling ‘Magiciens de la Terre’ uit 1989 en een aantal kunstperformances dat hier werd getoond. Veelal werd er bij deze kunstperformances geen contextuele uitleg gegeven, waardoor beschouwers de oorspronkelijke betekenis van de handelingen niet goed konden duiden. Tevens werd door de ontbrekende contextuele informatie meer aandacht besteed aan de esthetische waarde van de getoonde objecten of handelingen. Beschouwers werden geacht om oorspronkelijk niet-westerse rituelen te bezien vanuit een westers esthetisch kader. Vervolgens wordt besproken of het werk van Beau Dick (1955-2017), dat op Documenta 14 (2017) werd getoond, beschouwd kan worden als een wederopgevoerd ritueel. De bedoeling van de kunstenaar was om zijn maskers in de traditionele context van zijn gemeenschap, de Kwakwaka’wawk, te tonen door middel van rituele dansen. Op deze manier zouden de rituele dansen en de maskers binnen de context van een westerse tentoonstelling tot kunstperformance worden gemaakt. Echter stierf de kunstenaar vlak voor het begin van de tentoonstelling waardoor de curatoren andere keuzes maakten met betrekking tot de presentatiewijze van zijn werk. De maskers werden als installatie getoond zonder dat de geplande performance werd uitgevoerd. Er kan gesteld worden dat deze installatie verwijst naar de performance die de kunstenaar had bedacht. Deze performance verwijst op haar beurt naar het traditionele ritueel van de potlatch van de Kwakwaka’wawk gemeenschap. Tenslotte wordt geanalyseerd of de manier waarop de maskers van Beau Dick bij Documenta 14 werden gepresenteerd, op dezelfde wijze kan worden bekritiseerd als de performances in de tentoonstelling ‘Magiciens de la Terre’. Net zoals bij de laatstgenoemde tentoonstelling, was er bij het werk van Beau Dick geen sprake van een contextuele uitleg waardoor bezoekers geneigd waren louter aandacht te besteden aan de formele kenmerken en de esthetiek van de maskers. Er was zodoende geen belangstelling voor de oorspronkelijke betekenis of het gebruik van de rituele objecten. De kunstenaar kan worden gezien als 'magicien' bij Documenta 14 gebaseerd op de kritiek op zowel ‘Magiciens de la Terre’ als Documenta 14. Echter kan Dick niet zonder meer worden vergeleken met de deelnemende kunstenaars van de Franse tentoonstelling. Anders dan deze niet-westerse kunstenaars, koos Beau Dick ervoor om actief deel uit te maken van de westerse kunstwereld. Hij nam deel aan grote tentoonstellingen en werd door meerdere galeries vertegenwoordigd. Daarnaast wilde hij met zijn kunst niet alleen aandacht genereren voor de culturele tradities van zijn gemeenschap, maar wilde hij ook een statement maken om een dialoog te kunnen openen. Beau Dick nam een dubbele positie in, enerzijds werd hij beschouwd als een niet-westerse kunstenaar omdat hij op traditionele wijze kunst maakte en buiten de westerse wereld leefde. Anderzijds sluiten zijn intenties als kunstenaar en zijn deelname aan de internationale kunstwereld aan bij de invulling van het westerse begrip van ‘de kunstenaar’. Tenslotte worden verschillende argumenten benoemd om na te gaan of het ethisch verantwoord en zinvol is om rituelen opnieuw op te voeren als kunstperformance. Het tonen van rituele handelingen in een museale context kan enerzijds worden ervaren als positief, omdat het bij kan dragen aan een interculturele uitwisseling. Daarnaast kan het tonen van rituele handelingen worden gezien als educatief, op deze manier kunnen beschouwers leren over niet-westerse culturen. Anderzijds kan dit worden gezien als onethisch, omdat de wijze waarop rituelen als kunstperformance worden getoond vaak niet gepast is. Dit komt door de ontbrekende contextuele informatie en de nadruk op de exotische en esthetische kenmerken van de handelingen of objecten. Ik ben van mening dat het wel degelijk zinvol is om rituelen opnieuw op te voeren als kunstperformance. Echter vind ik dat de huidige presentatiewijze van rituele objecten en handelingen in westerse kunstmusea en tentoonstellingen niet ethisch verantwoord is. De wederopgevoerde rituelen moeten mijns inziens met contextuele uitleg worden gepresenteerd om de oorspronkelijke betekenis te kunnen ervaren. Dit kan op verschillende manieren worden bewerkstelligd, enerzijds met bijgaande geschreven tekst of het gesproken woord en anderzijds met beeldmateriaal in de vorm van video of foto’s. Hierdoor is het voor beschouwers wellicht mogelijk om de betekenis van de rituelen waar de kunstperformances naar verwijzen, te duiden en kan er op een interculturele dialoog worden geopend tussen oorspronkelijk niet-westerse rituelen en de westerse kunstwereld.