WEES HEILIG, WANT IK BEN HEILIG Wat betekende heiligheid voor Columbanus?
Summary
De Ierse monnik Columbanus die aan het eind van de zesde eeuw naar Gallië reisde, heeft in die streek veel invloed gehad op de ontwikkeling van het kloosterleven. Jonas van Bobbio beschrijft in zijn vita over Columbanus, hoe zijn toegewijde volgelingen de erfenis van de ‘heilige man’ Columbanus vorm geven in een heilige gemeenschap, waarin gehoorzaamheid, ascese en gebed ‘goddelijke kracht’ geeft. Maar dat is wat we lezen bij Jonas van Bobbio. In dit onderzoek heb ik gezocht naar hetgeen Columbanus zelf geschreven heeft over heiligheid en hoe heiligheid in zijn kloosters gestalte kreeg. Mijn onderzoeksvraag voor deze scriptie is dan ook: Welke opvattingen over heiligheid blijken uit de brieven, preken, kloosterregels en het boeteboek van Columbanus? In sommige teksten noemt Columbanus heiligheid heel expliciet, maar in andere teksten is dat veel minder het geval. Daarbij wil ik ook de vraag beantwoorden of de opvatting van heiligheid die door Jonas van Bobbio beschreven wordt, wellicht al in de teksten van Columbanus te vinden is.
Heiligheid wordt tegenwoordig beschouwd als een cultureel concept, dat zich ontwikkelt en betekenis krijgt binnen een bepaalde gemeenschap en voortdurend aan verandering onderhevig is. In de vroege middeleeuwen ontwikkelden kloosters zich van kleine groepen gelovigen tot invloedrijke gemeenschappen die door een heilig leven konden bemiddelen tussen God en de mensen. Een beschrijving van heiligheid in de werken van Columbanus geeft ons zicht op de opvattingen over heiligheid aan het eind van de zesde eeuw en hoe in die tijd heiligheid en het kloosterleven vorm kregen, waardoor we een beeld krijgen van normen, waarden en sociale verhoudingen in die kloosters. Niet alleen voegt dat wat toe aan de geschiedschrijving van het kloosterleven, maar geeft ons inzicht in de ontstaansgeschiedenis van die heilige gemeenschappen en de wijze waarop het concept heiligheid in de vroege middeleeuwen geconstrueerd werd.
Heiligheid is bestudeerd vanaf het begin van de twintigste eeuw, aanvankelijk vooral door theologen voor wie heiligheid een kenmerk van het goddelijke en van bepaalde ervaringen is. Langzamerhand werd heiligheid door sociologen, antropologen en etnografen steeds meer beschouwd als een cultureel concept binnen een bepaalde gemeenschap, waarin personen, voorwerpen en plaatsen een bijzondere betekenis krijgen en gebruikt worden om een structuur van macht, hiërarchie en autoriteit te creëren. In de tijd van Columbanus werden naast de heiligheid van God, het meest heilige, ook andere vormen van heiligheid genoemd. Heilig waren mensen die voor hun geloof gestorven waren en zij die met God in contact stonden. Die heiligheid bleef na hun dood voortbestaan. Daarnaast waren ook plaatsen, voorwerpen en tijdstippen die verband hielden met God, heilig.
Om een compleet beeld te geven van Columbanus’ opvattingen over heiligheid heb ik de preken, de brieven, de kloosterregels en het boeteboek geanalyseerd, aangezien inmiddels wel vast staat, dat die teksten door Columbanus geschreven zijn. Hierbij heb ik gebruik gemaakt van de Engelse vertalingen door G.S.Murdoch Walker van die teksten. Ik heb op deze teksten een terminologische en een thematisch analyse uitgevoerd. De uitkomsten van die analyses heb ik vergeleken met verschillende opvattingen over heiligheid en met hetgeen Albrecht Diem in zijn dissertatie Das monastische Experiment schrijft over de kloosterregels en boeteboek van Columbanus.
Uit mijn analyses werd duidelijk dat Columbanus over verschillende soorten heiligheid schrijft. Het allerbelangrijkste voor Columbanus, waarover hij vooral in zijn preken schrijft, is de heiligheid en tevens de ondoorgrondelijkheid van God. De mens moet tijdens zijn leven proberen die heiligheid van God, die in de mens zelf aanwezig is, te behouden en te bereiken. Daarvoor moet de mens God en de medemens liefhebben, nederig en vroom zijn en absoluut gericht zijn op God en het hiernamaals.
Uit de brieven van Columbanus blijkt, dat voor hem het zuivere geloof heilig en onbetwistbaar was. Daarvoor moest er eenheid zijn in de Kerk en ook in de kloosters. Om dat te bereiken was gehoorzaamheid en nederigheid nodig in de hele geloofsgemeenschap en dat gold voor iedereen, ook voor bisschoppen en de paus.
In de kloosterregels en het boeteboek beschrijft Columbanus, hoe in zijn kloosters een heilig en eensgezind leven, gericht op God, er uit moest zien. De ideale monnik was nederig en gehoorzaam en kon zo tot versterving en perfectie komen. Columbanus stelde hoge eisen stelde aan het gedrag van zijn volgelingen. Zij moesten kuis, zwijgzaam en zuinig zijn en zij mochten zich niet storend gedragen. Inzicht om het goede te doen en versterving van de eigen wil was nodig om daartoe in staat te zijn. Columbanus eiste verder, dat een monnik door het perfect en eerbiedig uitvoeren van de kerkelijke rituelen zijn eerbied voor de heiligheid van God toonde. Een monnik kon door veelvuldig gebed en gezang genade voor zichzelf en voor anderen vragen, maar veel nadruk krijgen deze voorbeden bij Columbanus niet. Deze regels creëerden naar buiten een beeld van een heilige en eensgezinde gemeenschap, niet verstoord door interne discussies en onenigheid.
We zien dus dat Columbanus zijn kloosterlingen aanspoorde tot een leven van innerlijke en uiterlijke heiligheid, maar hij schrijft niets over ‘goddelijke kracht’ of over de kracht van gebeden. Columbanus spreekt over heiligheid van zijn kloosterlingen en daarbij gaat het niet over heilig zíjn, maar over streven naar volmaaktheid en heiligheid. We zien dat in de teksten van Columbanus heiligheid een belangrijke rol speelt, maar dat is niet de heiligheid zoals Jonas van Bobbio die beschrijft.