De woordenschat van Turks-Nederlandse en Marokkaans-Nederlandse kinderen
Summary
Volgens medewerkers op voorschool De Gagel in Utrecht is de Nederlandse woordenschat van Marokkaans-Nederlandse peuters groter dan die van de Turks-Nederlandse peuters. Het huidige onderzoek heeft als doel deze observatie verder te onderzoeken en om meer inzicht te geven in de woordenschat van Turks-Nederlandse en Marokkaans-Nederlandse peuters op de leeftijd van 2-3 jaar. Daarnaast wordt de invloed van het taalaanbod van thuis, de voorschool, de taalstatus van de eerste taal (T1) en tweede taal (T2) in de Turkse en Marokkaanse gemeenschap in Nederland op de woordenschat onderzocht. Om dit te onderzoeken wordt literatuuronderzoek verricht en worden Turks-Nederlandse en Marokkaans-Nederlandse peuters onderzocht op twee voorscholen in Utrecht door middel van de tweetalige lexiconlijsten van Schlichting (2006) over de woordenschat en een vragenlijst over het taalaanbod die ingevuld zijn door de ouders van de peuters. Uit de resultaten blijkt dat de Marokkaans-Nederlandse kinderen meer woorden kennen in het Nederlands dan de Turks-Nederlandse kinderen. Turks-Nederlandse kinderen kennen meer woorden in hun T1 dan de Marokkaans-Nederlandse kinderen. Hoewel de resultaten niet significant zijn, zijn deze wel in lijn met resultaten uit andere onderzoeken. De Marokkaans-Nederlandse kinderen kennen daarnaast significant meer woorden Nederlands dan in hun T1, het Marokkaans-Arabisch. De TurksNederlandse kinderen kennen echter meer woorden in hun T1 dan in de T2, maar dit verschil is binnen de Turks-Nederlandse groep kinderen niet significant. Het taalaanbod van (voorgelezen) verhalen is zowel in de T1 als T2 groter bij de Marokkaans-Nederlandse kinderen dan bij de TurksNederlandse kinderen. Echter, de blootstelling aan de T1, bestaand uit het aanbod van ouders, broers en zussen onderling en gericht tot het kind, is bij de Turks-Nederlandse kinderen wel groter. Deze grotere blootstelling kan misschien verklaard worden door de status van de T1 die hoger is binnen de Turks-Nederlandse gemeenschap dan binnen de Marokkaans-Nederlandse gemeenschap. De Turks-Nederlandse gemeenschap wil het Turks sterk behouden en praten meer in de T1 tegen hun kind dan de Marokkaans-Nederlandse ouders. De Marokkaans-Nederlandse gemeenschap kent het Nederlands een grotere status toe dan het Marokkaans-Arabisch of Berber en praten meer Nederlands tegen hun kind. De invloed van de voorschool op de woordenschat Nederlands is onduidelijk: de Marokkaans-Nederlandse die langer op de voorschool zitten spreken meer woorden Nederlands dan Turks-Nederlandse kinderen. Dit verschil is kleiner als de kinderen net op de voorschool zitten. Het taalaanbod van thuis lijkt wel invloed te hebben op de Nederlandse woordenschat: de Marokkaans-Nederlandse kinderen kennen meer woorden Nederlands dan de Turks-Nederlandse kinderen en hebben een groter Nederlands taalaanbod thuis. Uit onderzoek blijkt echter dat wanneer men de T1 actief behoudt, dit kan leiden tot het beter verwerven van de T2. Verder onderzoek zou moeten uitwijzen of Turks-Nederlandse kinderen de T1 meer behouden dan Marokkaans-Nederlandse kinderen en of deze betere verwerving misschien zou kunnen leiden tot een betere verwerving van het Nederlands ten opzichte van de Marokkaans-Nederlandse kinderen.