Nudging: van Nieuw en Hip, naar Kapstokbegrip
Summary
Sinds de publicatie van het boek “Nudge: Improving decisions about health, wealth, and
happiness” van de Amerikaanse onderzoekers Thaler en Sunstein (2008) heeft de term
nudging zich als een olievlek verspreid over de wetenschappelijke en later ook de
bestuurlijke wereld (Whitehead, Jones, Howell & Pykett, 2014; Johnson et al., 2013;
Goldstein et al., 2008). Met hun boek richtten zij op succesvolle wijze de focus van politici,
beleidsmakers en wetenschappers op de link tussen de nieuwe ontwikkelingen uit de
gedragswetenschappelijke wereld en de wereld van het publieke beleid en verbonden daar
de term nudging aan. Nudging, het gebruiken van gedragskennis voor maatschappelijke
doeleinden, speelt in op de irrationaliteit van mensen en probeert daarmee hun
(keuze)gedrag te sturen. “Nudging is te omschrijven als het geven van een ‘duwtje in de
goede richting’, zonder dat er sprake is van dwang of het uitsluiten van alternatieven”
(Scherpenisse et al., 2015).
Nudging is in potentie een beleidsinstrument dat op meerdere beleidsterreinen kan
worden ingezet en met name op die terreinen waar conventionele sturingsinstrumenten
tekort schieten en een intrinsieke gedragsverandering bij de burger nodig is. Het publieke
gezondheidsbeleid is een dergelijk terrein; waar de burger wel een duwtje in de rug kan
gebruiken om een gezondere leefstijl aan te nemen, maar waar het verbieden of het
bestraffen van het ‘ongezonde gedrag’ niet wenselijk is of zelfs averechts werkt.
Veel is er al geschreven over het toepassen van nudges in het publieke beleid, met
zowel positieve als negatieve uitkomsten (Hansen & Jespersen, 2013; Marteau, 2011;
Thomas et al., 2008), maar er blijven nog altijd enkele vragen op dit gebied bestaan die
onderzocht dienen te worden, voordat een uitgeput oordeel over nudging kan worden
gegeven. Op welke beleidsterreinen en bij welke doelgroepen is het bijvoorbeeld mogelijk
om nudges in te zetten? En welke vormen van nudging zijn daarbij het meest haalbaar? Het
antwoord op deze vragen is niet enkel te vinden in de theorie, waar de focus in het huidige
onderzoek naar nudging momenteel sterk op ligt, maar vooral ook in de beleidspraktijk. Er
wordt nog weinig aandacht besteed aan daadwerkelijke verkenningen binnen specifieke
beleidsterreinen, die onmisbaar zijn om verdere vervolgstappen voor de inzet van nudging
op deze terreinen te kunnen zetten. Dit onderzoek heeft daarom ten doel om specifiek voor het Nederlandse publieke beleid voor gezondheidsbevordering een zo breed mogelijke
verkenning te bieden van het gebruik van nudging. Dit wordt gedaan aan de hand van de
volgende onderzoeksvraag: “Wat is de stand van zaken omtrent het gebruik van nudging in
het Nederlandse publieke beleid voor gezondheidsbevordering?”
Gebruikmakend van data uit interviews en een documentanalyse binnen het professionele
werkveld van het Nederlandse publieke beleid voor gezondheidsbevordering toont dit
onderzoek aan dat:
Alle onderzochte organisaties in meer of mindere mate bekend zijn met de term
nudging, maar dat er grote verschillen zijn tussen organisaties. Veel organisaties
gebruiken de term als kapstok en scharen met terugwerkende kracht
beleidsinterventies, die oorspronkelijk niet als nudge zijn ontworpen, alsnog onder
deze term. Slechts een enkele organisatie heeft zelf de kennis en/of de capaciteiten
in huis om zelf nudges te ontwerpen én te testen.
Nudgevormen die het gewenste gedrag makkelijker, toegankelijker en
aantrekkelijker maken, het meest worden toegepast binnen het Nederlandse
publieke beleid voor gezondheidsbevordering. Toekomstig onderzoek binnen dit
beleidsveld doet er dan ook goed aan om zich te richten op deze nudgingsvormen.