Drentse Discipline: Een toetsing van de disciplineringsthese van Michel Foucault op basis van de Maatschappij van Weldadigheid.
Summary
In het prille Koninkrijk der Nederlanden wordt in 1818 door generaal Johannes van der Bosch de Maatschappij van Weldadigheid, hierna ook wel afgekort tot de Maatchappij, opgericht. Grootschalige armoede en de wanorde waarmee deze gepaard ging werd ook in de Nederlanden gezien als één van de grootste gevaren voor de samenleving. Ook de Nederlandse burgers hadden zwaar te lijden onder de bedreiging die uitging van landlopers en bedelaars. Koning Willem I onderkende dit probleem en tijdens zijn regering ontplooide zich een programma van bureaucratisch gecontroleerde modernisering, gericht op het verenigen van de natie en het verbeteren van de situatie van haar inwoners. De Maatschappij van Weldadigheid was een particulier initiatief maar kreeg veel steun van het koningshuis en kan gezien worden als onderdeel van deze opvoedingsdictatuur van Willem I. Het plan van de maatschappij was voor die tijd revolutionair: gezinnen, veelal uit de grote steden, die tot armoede waren vervallen werden naar Drenthe verhuisd om daar een nieuw leven op te kunnen bouwen in landbouwkoloniën.
De inwoners van de kolonie werden onderworpen aan een strikt regime van tucht en arbeid. Ondanks dit strenge regime van disciplinering werd er gesproken over de ‘vrije koloniën’. Deze term werd gebruikt om een tegenstelling aan te duiden tussen deze eerste koloniën en de wezen- en bedelaarsgestichten die later door de Maatschappij werden opgericht. De verschillen tussen de twee takken van de maatschappij, koloniën en gestichten, waren niet levensgroot. Beide instellingen waren gefundeerd op een combinatie van strenge discipline en arbeid. De vrije koloniën waren allerminst ‘vrij’ in de werkelijke betekenis van het woord. De subtiele verschillen die de twee van elkaar scheidden zijn echter wel degelijk van betekenis voor dit onderzoek. In de gestichten van de Maatschappij werden vanaf 1823 wezen en bedelaars ondergebracht op kosten van lokale overheden, waardoor de gestichten qua grondslag nauwelijks afweken van traditionele weeshuizen en werkinstellingen. De gestichten waren een pragmatische oplossing en misten de idealen die in eerste instantie de koloniën vorm hadden gegeven. In dit stadium werd steeds duidelijker dat de mens zich niet zo snel en gemakkelijk liet verheffen als Johannes van der Bosch en zijn medeoprichters gehoopt hadden en veranderde de instelling van de maatschappij. De bevlogenheid die de oprichting van de koloniën kenmerkte maakte plaats voor een strategie van pappen en nathouden. De gestichten werden al snel gezien als het afvoerputje van de samenleving. Daar deze verschillen te groot zijn om de twee afdelingen als gelijksoortig te behandelen en de omvang van deze studie het niet toelaat om zowel de gestichten als de koloniën apart te behandelen richt dit onderzoek zich enkel op de oprichting van de ‘vrije koloniën’. Het is in deze tak van de Maatschappij dat in de periode van 1818 tot 1823 het regime van tucht en disciplinering werd ontworpen dat voor deze studie zo interessant is.
De oprichting van de Maatschappij moet gezien worden als één van de vele initiatieven die samen het roemrijke ‘burgerlijk beschavingsoffensief’ vormden, maar binnen deze beweging is de Maatschappij toch zeer bijzonder. De Maatschappij was, hoewel onderdeel van dezelfde categorie van instituties waarin gevangenissen, tucht- en rasphuizen, weeshuizen, werkhuizen en armenfabrieken geschaard worden, uniek. Geen enkel instituut was zo gericht op het verbeteren van de situatie van de mens, maar ook op het verheffen van de mens zelf. Geen enkel zo puur gericht op discipline en heropvoeding. Het initiatief was nieuw, het was nobel. Ontstaan uit de verbeelding van een onstuimige filantroop. De Maatschappij was de verwezenlijking van een tijdsgeest. Haar idealen nog niet besmet met de geschiedenis, die de aan haar verwante instituten allang bezoedeld had. De eerste kolonie van de Maatschappij had geen voorgangers naar wiens beeld zij geschapen kon worden. Haar reglementen en methoden zijn dus een directe weerspiegeling van de denkbeelden die in de periode rond 1818 bestonden over effectieve disciplinering en volksopvoeding. Dit alles maakt dat dit initiatief een ideale casus is om de disciplineringsthese van Foucault te beproeven. Door te kijken naar de manier waarop volksdisciplinering zich manifesteerde in de koloniën en of dit overeenkomt met de beschrijving van deze ontwikkeling door Foucault kan men een oordeel vormen over de geldigheid van zijn theorie. Het doel van deze studie is dan ook om te onderzoeken in hoeverre de manier waarop er disciplinering plaatsvond in de koloniën van de Maatschappij van Weldadigheid de disciplineringsthese van Foucault onderschrijft. Deze informatie kan dienen als een eerste stap in een nieuwe manier van onderzoek naar de Maatschappij, maar is ook essentieel als onderdeel van een grotere beweging die de theorieën van Foucault onderzoekt aan de hand van concrete omstandigheden. Daar de meeste onderzoeken in deze categorie zich richten op instituten zoals gevangenissen, ziekenhuizen en instellingen voor psychiatrisch patiënten kan onderzoek naar de Maatschappij, een nieuw instituut in deze rij van instellingen, aanvullende inzichten brengen.
Om de theorie van Foucault te kunnen toetsen aan de hand van de Maatschappij begint deze studie met een diepere beschouwing van zijn disciplineringstheorie. In dit eerste hoofdstuk wordt een aantal zaken op een rij gezet die volgens Foucault kenmerkend zijn voor de disciplinering die plaatsvond tussen 1760 en 1840. Vervolgens wordt er in het tweede deel van de studie de dagelijkse realiteit van de koloniën onderzocht. Het ontstaan van de Maatschappij en de sociale omstandigheden die tot de oprichting hebben geleid worden kort geschetst. Vervolgens wordt er kritisch gekeken naar de plaats die discipline en tucht hadden in de koloniën. Op basis van deze informatie kan er vervolgens in de conclusie een antwoord gegeven worden op de vraag in hoeverre de fenomenen die Foucault beschrijft onderschreven worden door de casus van de koloniën.
Deze studie is voornamelijk gebaseerd op bronnen uit het archief van de Maatschappij van Weldadigheid in Assen. Onder deze bronnen bevinden zich verschillende reglementen, notulen van de Kleine Raad en de Raad van Policie en Tucht, processen verbaal van de Raad van Toezigt en verschillende verordeningen geuit in correspondentie door Johannes van der Bosch. Aan de hand van deze bronnen wordt een beeld geschetst van de dagelijkse realiteit omtrent disciplinering in de koloniën.