Ik ben moslim én ik ben Charlie
Summary
In dit onderzoek is het Nederlandse publieke discours op televisie, van de eerste week na de terroristische aanslag op het Franse satirische weekblad Charlie Hebdo, onderzocht. Hiervoor is een vergelijking tussen het informerende en verhalende discours gemaakt op het gebied van (macro)proposities van de kernwoorden ‘moslim(s)’ en ‘islam’ en het aandeel en de discoursrol van geïnterviewde moslims. Het doel hiervan was in kaart te brengen hoe er op dat moment aan moslims en islam werd gerefereerd en hoe zij (onder)vertegenwoordigd waren in het debat.
Maatschappelijk gezien is deze analyse relevant vanwege de in de jaren 60 van de vorige eeuw ontstane frictie tussen moslims en niet-moslims in West-Europa. De positie van moslims en islam wordt momenteel opnieuw bediscussieerd door de ontwikkeling van het ‘jihadistisch terrorisme’. In het contextueel kader van dit onderzoeksrapport is gepoogd dit debat in grote lijnen weer te geven aan de hand van met name literatuur van islamoloog Maurits Berger, hoogleraar diversiteit en integratie Halleh Ghorashi en het Sociaal en Cultureel Planbureau. Een wij/zij gevoel (Ghorashi, 2010) en de gemeenschappelijke religieuze identiteit van moslims (Berger, 2011) komen hierin met nadruk naar voren. Na de moord op Theo van Gogh in 2004 was de beeldvorming van moslims overwegend negatief (Van der Kroon, 2005; Woltering, 2005). Gijsberts & Lubbers (2009) geven aan dat deze negatieve attitude na 2005 met name onder hogeropgeleiden positiever werd.
In het huidige onderzoek zijn de (macro)proposities van de kernwoorden onderzocht door middel van een op de inhoudsanalyse gebaseerde methode, waarin de aan de kernwoorden toegekende eigenschapswoorden centraal staan. De discoursrollen van de moslimsprekers zijn bepaald op basis van zelfidentificatie en identificatie door anderen.Uit de analyse zijn tegenstrijdige, maar overwegend positieve, gedachten over moslims en islam naar voren gekomen. Er wordt er veel aan moslims als groep gerefereerd, maar tevens onderscheid gemaakt. Moslims zijn in beide soorten discours ondervertegenwoordigd en vooral geïnterviewd vanwege hun migrantenachtergrond in plaats van hun institutionele kennis. Tussen de informerende en verhalende journalistieke berichtgeving is weinig verschil gevonden. Het meest opvallend in dit onderzoek was de verschuiving in het wij/zij onderscheid (Ghorashi, 2010); dit betrof in dit onderzoek de West-Europese niet-radicale burgers versus radicale moslims.