‘Ik ben de nieuwe Reve’. Een onderzoek naar Heleen van Royens schrijversidentiteit
Summary
In deze masterscriptie heb ik met behulp van Jérôme Meizoz’ posture-theorie Heleen van Royens schrijversidentiteit in beeld gebracht, om deze identiteit vervolgens binnen het debat rondom modern auteurschap te plaatsen. Dit debat heb ik vanwege de omvang van mijn onderzoek niet in zijn geheel getracht te omvatten, maar aan de hand van enkele mijns inziens relevante bronnen deels uiteengezet. Zo maakte ik gebruik van Andrew Bennetts beschouwing van het auteurschap door de jaren heen en toonde ik hoe Bennett en Maarten Doorman beiden bepleiten dat het moderne auteurschap sterk verwant is aan het romantische auteurschap. Hier voegde ik Loren Glass’ studie naar de literaire celebrity, Edwin Praats onderzoek naar Gerard Reves auteurschap en Nathalie Heinichs régime de singularité aan toe. Naar aanleiding van deze uiteengezette bronnen hanteerde ik als uitgangspunt de romantische visie op het auteurschap enerzijds, en het beeld van de literaire beroemdheid anderzijds. Meizoz vergelijkt in zijn posture-theorie een auteursposture met het Latijnse begrip persona – het masker dat auteurs op het podium droegen. Zijn theorie gaat uit van het idee dat een auteursbeeld gecreëerd wordt door de auteur zelf en door anderen, en dat deze beeldvorming op diverse plekken plaatsvindt, zowel discursief (teksten, discours) als non-discursief (non-verbale presentatie). In het geval van Van Royen bleek de posture-theorie een bruikbare methode en heb ik een breed corpus aan bronnen geraadpleegd: onder andere haar debuutroman, non-fictiewerk, interviews, televisieoptredens, social media-profielen en recensies. In navolging van Meizoz heb ik in de ontleding van Van Royens schrijversidentiteit voortdurend het onderscheid tussen autorepresentatie en heterorepresenatie voor ogen gehad, en was ik in het bijzonder geïnteresseerd in de momenten waarop er sprake was van frictie tussen deze vormen van representatie. Uit mijn analyses kwam naar voren dat Van Royen op strategische wijze diverse rollen – postures – aanneemt in haar presentatie: het posture van de volksschrijver, de romantische kunstenaar die lijdt aan de nodige miskenning, en het prototype van de commerciële auteur. Binnen deze verschillende postures is geregeld sprake van dubbelzinnigheid. Zo voert zij enerzijds het gebrek aan literaire erkenning door in haar posturering als een volksschrijver die doelbewust voor een groot publiek schrijft, en presenteert zij zich anderzijds na een lovende recensie van Meindert Fennema – waarin hij De gelukkige huisvrouw de Madame Bovary van de eenentwintigste eeuw noemt – op meerdere plekken als een geëngageerde schrijfster met grote literaire ambities. Tevens drijft Van Royen meermaals de spot met het romantische kunstenaarsbeeld – bijvoorbeeld met een verwijzing naar een afgesneden oor en het lijden van kunstenaars – om zich wanneer het haar uitkomt te profileren met aspecten van datzelfde romantische kunstenaarschap. Naar aanleiding van deze dubbelzinnige positioneringen stelde ik in de conclusie dat Van Royens schrijversidentiteit niet geheel samenvalt met het beeld van de romantische auteur of met het beeld van de auteur als ster, maar dat zij haar eigen invulling aan het moderne auteurschap geeft. Doordat zij nieuwe wegen van het auteurschap inslaat en zo een nieuw model creëert – waar menig criticus geen raad mee weet – stelde ik dat Van Royen richting het romantische auteurschap te plaatsen is, waar het unieke karakter van haar positionering de doorslag gaf.