Europese identiteit in het discours over vluchtelingen: Een analyse van de representatie van een Europese identiteit in het discours over vluchtelingen in Nederlandse krantenartikelen van 1999 en 2015
Summary
Het doel van dit onderzoek was om de representatie van een Europese identiteit in het discours in kaart te brengen, door middel van een analyse van krantenartikelen. Omdat identiteit een contextafhankelijk fenomeen is, zijn hiervoor twee meetmomenten gekozen, namelijk 1999 en 2015. In deze beide periodes was er sprake van een grote toestroom van vluchtelingen richting de EU. Op basis van de Social Identity Theory (Tajfel & Turner, 1979) kan gesteld worden dat de confrontatie die dit voor EU-inwoners betekent met ‘buitenstaanders’, de markering van de eigen identiteit in het discours tot gevolg heeft. Daarom dient deze context als vergelijkingspunt voor het huidige onderzoek, waarvan de centrale vraag luidt:
''In hoeverre verschilt het discours over een Europese identiteit in Nederlandse kranten tijdens de vluchtelingenproblematiek van 2015 ten opzichte van het discours tijdens de vluchtelingenproblematiek van 1999?''
De discours analyse die hiertoe is uitgevoerd maakt deel uit van de Critical Discourse Analysis, zoals uitgewerkt door Fairclough (2003) en Jäger en Maier (2009). De keuze voor het discours in kranten is zowel gebaseerd op onderzoek van voorgaande studenten (El Farissi, 2008) (Boruta, 2015) als op de overtuiging dat de krant nog altijd een invloedrijk medium is in de huidige maatschappij (Fairclough, 1989) (Mediamonitor, 2015). Op artikelen van 1999 en 2015 uit De Telegraaf, De Volkskrant en NRC Handelsblad is allereerst een micro-analyse uitgevoerd, waarbij morele en karakteriële attributen van een Europese identiteit zijn gefilterd uit discourse fragments (één of enkele zinnen). Door deze attributen te categoriseren met behulp van twee extra beoordelaars konden verschillende discourse strands onderscheiden worden, die samen inzicht gaven in de representatie van een Europese identiteit in het discours. In 1999 waren dit: verdeeld, wanordelijk, incapabel, capabel, sociaal potentieel, verenigd, afgeschermd, economisch sterk en afhankelijk. En in 2015: eindig, waardensamenleving, cultureel, verenigd, ongeorganiseerd, democratisch, economisch, politiek strategisch, verdeeld en machteloos.
De macro-analyse van deze discourse strands toonde aan dat er zowel in 1999 als in 2015 sprake was van uiteenlopende representaties van Europese identiteit. Deze werd zowel positief geschetst door bijvoorbeeld de discourse strands ‘verenigd’, ‘sociaal potentieel’ en ‘democratisch’, als negatief door strands als ‘wanordelijk’, ‘ongeorganiseerd’ en ‘verdeeld’. Wel viel op dat de toon in 1999 optimistischer was dan die in 2015, waar met regelmaat over de EU werd gesproken als zijnde ‘eindig’. Ook viel op dat Europese identiteit in 2015 meer cultureel ingevuld leek te worden, onder andere door mechanismen van Othering (Holliday et al., 2010). Dit vertoonde overeenkomsten met een bredere Nederlandse discoursontwikkeling over immigratie en multiculturalisme (Prins, 2002) (Entzinger, 2006). Tot slot was één van de bevindingen van dit onderzoek dat ook de nationale identiteit een rol heeft gespeeld in Europese identiteitsrepresentaties, wat dit onderzoek tot een relevante aanvulling maakt op het debat rondom de recente ‘Brexit’.