Invloed van Taalstimulerende Activiteiten in de Thuissituatie op de Woordenschat van Eentalige en Tweetalige 3-, 4- en 5-jarigen
Summary
Eerder onderzoek heeft veelvuldig onderzocht wat het effect van kwantiteit of kwaliteit van taalaanbod op de ontwikkeling van woordenschat bij kinderen is. Het koppelen van de kwantiteit en kwaliteit ontbreekt echter vaak nog. Het doel van deze studie is te onderzoeken of de kwantiteit van kwalitatief hoogstaand taalaanbod in zowel de meerderheidstaal als de minderheidstaal van invloed is op de Nederlandse woordenschat van eentalige en tweetalige kinderen. Hierbij is gekeken naar hoe vaak en hoe lang de volgende taalstimulerende activiteiten in de thuisomgeving uitgevoerd werden: ouder-kind gesprekken, boeken voorlezen, liedjes zingen/rijmen en educatieve tv-programma’s kijken. De steekproef bestond uit 129 drie-, vier- en vijfjarigen en hun ouders. Eentalige kinderen (N = 92, Mleeftijd = 53.83 maanden) werden vergeleken met tweetalige kinderen (N = 37, Mleeftijd = 57.27 maanden). De onderzoeksgegevens zijn verkregen door middel van de PPVT-III-NL (Schlichting, 2005) en zelfrapportage bij de gezinsvragenlijst. Eentalige kinderen hadden een grotere Nederlandse woordenschat dan tweetalige kinderen. Tweetaligen keken langer naar educatieve tv-programma’s per dag dan eentaligen. Voor de andere taalstimulerende activiteiten werden geen verschillen gevonden. Uit het correlatiedesign bleek dat er een negatieve relatie was tussen hoe vaak tweetalige kinderen naar educatieve tv-programma’s keken en hun Nederlandse woordenschat. Uit de regressieanalyse bleek dat er geen additionele variantie in de Nederlandse woordenschat verklaard werd door de mate waarin ouders taalstimulerende activiteiten met hun kinderen deden. Geconcludeerd kan worden dat het verschil in woordenschat tussen beide groepen kinderen niet verklaard kan worden door de hoeveelheid taalstimulerende activiteiten waar eentalige en meertalige kinderen aan deelnamen.