Big data: Ja, ik ga akkoord
Summary
In dit onderzoek is de acceptatie van big data technologieën die gebruik maken van persoonsgegevens bestudeerd. De hoofdvraag luidt: Welke factoren beïnvloeden de acceptatie van technologieën waarbij gebruik gemaakt wordt van persoongerelateerde gegevens? In de huidige informatiemaatschappij, zijn data de grondstof geworden (Castells, 2010). Nieuwe technologieën maken het mogelijk om steeds grotere datasets te verzamelen, op te slaan en te koppelen. Dit fenomeen wordt big data genoemd. Omdat big data een abstract fenomeen is, is het lastig te definiëren. Daarom wordt big data in dit onderzoek omschreven als “een parapluterm voor het verkrijgen van informatie uit de registratie, opslag, beheer en analyse van datasets waarvoor nieuwe technologieën nodig zijn” (Cavoukian & Jonas ,2012, p.3; Davenport, 2014). Omdat een groot gedeelte van deze datasets ook gegevens van personen bevatten, maakt dit van de burger niet alleen een gebruiker van een big data technologie, maar tevens ook een databron. Het afstaan en gebruiken van deze gegevens brengt tegelijkertijd ook risico’s met zich mee wat betreft privacy. Zodra organisaties gegevens van personen registreren, opslaan, beheren en analyseren komt de vrijheid, autonomie, alleenrecht en geheimhouding van persoonlijke informatie en de toegang tot persoonlijke informatie in het gedrang (Moore, 1998).
Als het gaat om de acceptatie van technologieën, wordt er in de literatuur gesproken over gebruikersacceptatie (Davis, 1989; Rogers, 2010; Zheng, 2006). De acceptatie van big data technologieën bestaat uit de acceptatie van een nieuwe technologie enerzijds en de acceptatie van het gebruik van persoonsgegevens anderzijds. Daarnaast blijkt ook de sociale norm van grote invloed (Davis, 1989; Fishbein & Ajzen, 1975).
Bij het besluit het gebruik van persoonsgegevens te accepteren, zou een systematische afweging gemaakt kunnen worden. Er is nu zoveel informatie beschikbaar, dat we niet weten waar we aandacht aan moeten besteden en wat we moeten negeren (Geuijen, in Noordegraaf, 2011; Pentland, 2014). Er wordt daarom verwacht dat de deelnemers gebruik maken van vuistregels. Dit is een makkelijkere manier om tot een standpunt te komen waarvoor maar een beperkte hoeveelheid informatie nodig is (Petty & Cacioppo, 1986; Chaiken & Eagly, 1987). Het blijkt dat personen eerder geneigd zijn om persoonlijke informatie af te staan aan elektronische diensten, indien zij vertrouwen hebben in de aanbieder. Dit wordt versterkt als personen een laag gepercipieerd risico om de technologie in gebruik te nemen waarnemen (Grazioli & Jarvenpaa, 2000; McKnight, 2002). Het belang van de sociale omgeving bij de acceptatie van een technologie wordt door verschillende auteurs onderstreept (Fishbein & Ajzen, 1975; McKnight, 2002; Rogers, 2010).
Personen maken een afweging tussen het afstaan van persoonsgegevens, de voordelen van het gebruik van big data technologieën en het voldoen aan de sociale norm.
Geconcludeerd kan worden dat bestaande theorieën over technologieën niet toereikend zijn om het acceptatieproces van big data technologieën in kaart te brengen. Daarom is er een voorstel gedaan voor een nieuw model. The Theory of Reasoned Action van Fishbein en Ajzen (1975) en The Technology Acceptance Model van Davis (1989) zijn aangepast tot een model passend voor dit onderzoek en aangevuld met de hierboven besproken theoretische inzichten.
De theoretische inzichten vormden de basis voor de empirische studie. Er zijn 15 semigestructureerde interviews afgenomen uit twee cases geselecteerd bij Rijkswaterstaat: ‘Spitsmijden Galecopperbrug’ en ‘Mijn Koers’. Hiervan zijn zowel de deelnemers als de initiatiefnemers geïnterviewd.
Uit de resultaten blijkt dat de initiatiefnemers van de projecten verwachten dat de deelnemers overwegend een positieve attitude hebben ten opzichte van het gebruik. Ze verwachten dat de deelnemers geen afweging maken en voornamelijk kijken naar de persoonlijke baten. De initiatiefnemers proberen de deelnemers dan ook te verleiden deel te nemen, door ervoor te zorgen dat de drempel laag is en het de deelnemers ook iets oplevert, zoals in dit geval een financiële prikkel of inzicht in zichzelf. Toch beseffen de initiatiefnemers dat het vertrouwen van deelnemers iets kostbaars is, waarmee zorgvuldig moet worden omgegaan. Uit de beantwoording en conclusies van deelvraag 2 blijkt dat de attitude ten opzichte van het gebruik, de compatibiliteit met de waarden van privacy en de sociale norm van invloed zijn op de acceptatie van big data toepassingen die gebruik maken van persoonsgegevens. De respondenten hebben geen expliciete afweging gemaakt bij het besluit deel te nemen. Aan de hand van vuistregels hebben zij bepaald of hun persoonsgegevens beschermd waren tijdens deelname. Dit gevoel wordt voornamelijk ontleend aan het grote vertrouwen in Rijkswaterstaat. Het vertrouwen is gebaseerd op een goede reputatie en achtergrond als overheidsinstelling.
Een groot deel van de respondenten is niet zozeer bezig met privacy. Dit lijkt voort te komen uit een zekere machteloosheid. Het is tegenwoordig haast onmogelijk om je persoonsgegevens privé te houden. Privacy speelt voornamelijk een rol indien het gegevens betreft die imagoschade zouden kunnen betekenen. Respondenten schermen persoonsgegevens af als deze tegen hen gebruikt zouden kunnen worden, of anderen er een oordeel over zouden kunnen hebben. Hoewel het oordeel van anderen waarschijnlijk onbewust invloed heeft gehad op de houding van de respondenten tegenover het project, wordt er voornamelijk waarde gehecht aan advies van personen die er meer verstand van hebben dan de respondenten. Zij zijn bereid deel te nemen aan een project uit loyaliteit of indien de werkgever dit van hen verlangt. ‘Vertrouwen organisatie’ en ‘vuistregels’ bleken belangrijke factoren te zijn. In de literatuurstudie werd verwacht dat er een afweging plaatsvond tussen ‘attitude t.o.v. gebruik’, ‘compatibiliteit met waarden van privacy’ en ’de sociale norm’. Uit de empirie bleek dat deze factoren invloed hebben op de acceptatie van big data technologieën, maar dat de respondenten geen bewuste afweging maken.