De schaarste keerde het tij Een vergelijkend historisch onderzoek naar de ontwikkeling van woningbouwverenigingen in Groot-Brittannië en Nederland in de eerste helft van twintigste eeuw
Summary
In de jaren negentig van de twintigste eeuw speelden de woningbouwverenigingen een dominante rol binnen de volkshuisvestiging Nederland. In vergelijking met andere landen in Europa hadden woningbouwverenigingen in Nederland een exceptioneel hoog aantal sociale woningen in hun bezit. Het aandeel van deze sector lag in Nederland aan het begin van de jaren negentig op 41 procent van de totale woningvoorraad; in vergelijking met andere West-Europese landen lag het aandeel van deze sector doorgaans onder de 20 procent. Van alle Europese landen is het verschil met Groot-Brittannië wellicht het grootst. Terwijl de Nederlandse woningbouwverenigingen rond 1990 een marktaandeel hadden van 75 procent van de totale woningvoorraad binnen de sociale huursector, hadden de verenigingen in Groot-Brittannië minder dan 10 procent in bezit.
Anders dan in Nederland was de overheid in Groot-Brittannië de belangrijkste verhuurder van sociale woningen. Het grootste deel van deze woningen werd gebouwd en geëxploiteerd door de lokale overheden. De balans in het bezit van sociale woningen tussen woningbouwverenigingen en lokale overheden is, in de jaren negentig in Nederland, bijna het tegenovergestelde van de situatie in Groot-Brittannië.
Om dit verschil tussen beide landen te verklaren is het noodzakelijk om hun historische ontwikkeling nader te bestuderen. In het artikel ‘Social rented housing in Britain and the Netherlands: Trends, Trajectories, and Divergence’ beschrijven Alan Muire en Hugo Priemus dat de perioden na 1919 en na 1945 belangrijke momenten waren in de ontwikkeling van de Britse en Nederlandse woningbouwverenigingen. Alan Muire en Hugo Priemus stellen dat de woningbouwverenigingen in Nederland met name na de Eerste en de Tweede Wereldoorlog een belangrijke rol gingen spelen binnen de sociale huursector, terwijl in Groot-Brittannië niet de verenigingen maar gemeenten een dominante positie bemachtigden.
In dit artikel leggen Alan Muire en Hugo Priemus echter niet uit hoe en waarom tijdens deze twee, schijnbaar, cruciale momenten de woningbouwverenigingen in het ene land zich breed konden ontwikkelen binnen de sociale huursector en in het andere land niet. De vraag die in dit paper centraal staat is: hoe konden woningbouwverenigingen in Nederland zich na
de Tweede Wereldoorlog ontwikkelen tot de belangrijkste verstrekker van sociale woningbouw, terwijl in Groot-Brittannië woningbouwverenigingen op dit terrein werden overschaduwd door de gemeenten?