De relatie tussen co morbiditeit en drop- out bij autochtonen angst patiënten en niet-westerse allochtonen angst patiënten
Summary
Uit eerder onderzoek is gebleken dat cognitieve gedragstherapie (CGT) even effectief is bij allochtonen als bij niet-westerse autochtonen met een angststoornis. Echter was het drop-out percentage bij de niet-westerse allochtonen een stuk hoger dan bij de autochtonen. De huidige studie heeft ernaar gestreefd hier een mogelijke verklaring voor te vinden. Deze verklaring werd gezocht in het verband tussen allochtonen, drop-out en co morbiditeit. In andere studies is namelijk een positief verband gevonden tussen allochtonen en co morbiditeit en tussen drop-out en co morbiditeit.
De patiëntenpopulatie bestond uit autochtonen (n= 196) en niet-westerse allochtonen (n=37). Aan de hand van de SCID-1 werden de hoofd-diagnoses en co morbide stoornissen vastgesteld. Een patiënt werd als drop-out gezien als de patiënt voortijdig, volgens de therapeut en patiënt, met de therapie was gestopt.
De niet-westerse allochtonen hadden niet significant meer co morbide stoornissen dan allochtonen, ook was er geen significant verschil in aantal co morbide stoornissen. Daarnaast hadden drop-outs niet significant vaker een co morbide stoornis en was er ook geen significant verschil in aantal co morbide stoornissen tussen drop-outs en niet drop-outs. Verder was de samenhang tussen drop-out en co morbiditeit niet significant groter bij de niet-westerse allochtonen dan bij de autochtonen.
De huidige studie suggereert dat in een eerder onderzoek gevonden hoge drop-out percentage bij niet-westerse allochtonen angst patiënten in vergelijking met autochtonen angst patiënten, niet veroorzaakt wordt door verschillen in co morbiditeit.