Verschillen in effectiviteit van CGT bij angststoornissen tussen westerse en niet-westerse individuen
Summary
Een groot aantal cliënten binnen de GGZ is van niet-westerse afkomst. Om de behandeling af te stemmen op de wensen en behoefte van deze individuen is een aantal voorstellen voor cultuur sensitieve therapieën gedaan. Er bestaat echter geen bewijs dat standaard cognitieve gedragstherapie niet werkzaam is voor niet-westerse individuen. Het doel van het huidige onderzoek is de effectiviteit van standaard cognitieve gedragstherapie in de behandeling van angststoornissen bij niet-westerse individuen ten opzichte van westerse individuen in kaart te brengen. Aan het onderzoek hebben 40 niet-westerse en 146 westerse individuen deelgenomen die bij het Academisch Angstcentrum Altrecht in behandeling waren voor een angststoornis. Alle deelnemers vulden voorafgaand en na de behandeling een aantal vragenlijsten in. In het huidige onderzoek is gebruik gemaakt van de algemene vragenlijsten OQ-45 en BSI. Er zijn zowel een Intention To Treat analyse als een Completers analyse uitgevoerd. Uit het onderzoek bleek dat niet-westerse allochtonen met een hoger klachtenniveau starten, maar dat de behandeling minstens even effectief is voor niet-westerse individuen als voor westerse individuen. Hieruit kan geconcludeerd worden dat er geen noodzaak bestaat tot het ontwikkelen van cultuur sensitieve therapieën. Er is echter wel gebleken dat er een hogere mate van drop-out bestaat onder niet-westerse individuen. Mogelijk bestaat er een relatie tussen het voldoen aan de verwachtingen van de cliënt en de mate van drop-out. Er wordt dan ook aanbevolen om voorafgaand aan de behandeling betere voorlichting te geven over wat de client kan verwachten van de behandeling.