Taalaanleg en het leren van niet-aangrenzende relaties uit een input met ruis
Summary
Uit eerder onderzoek is al gebleken dat zowel volwassenen als kinderen niet-aangrenzende relaties kunnen leren in een artificiële taal naarmate het scheidingselement variabeler is (Gómez, 2002). In dit onderzoek kregen de proefpersonen een artificiële taal te horen met niet-aangrenzende afhankelijkheden, en werd gekeken of de proefpersonen een voorkeur ontwikkelden voor de grammaticale items die ze tijdens de trainingsfase hadden gehoord. Om deze taak lastiger te maken, waren er ruisitems aan de input toegevoegd. Dit zijn ongrammaticale items die de proefpersonen tijdens de trainingsfase te horen kregen, waardoor het lastiger werd om de relaties te leren. Door deze ruis leek de input van dit onderzoek meer op de input van iemand die een tweede taal leert, omdat deze vaak niet alleen maar grammaticale uitingen bevat. Er werd onderzocht of mensen toch de relaties kunnen leren en of mensen die een betere taalvaardigheid in een vreemde taal hebben (het Engels) en die meer taalaanleg hebben, dit beter kunnen dan mensen die een lagere taalvaardigheid in het Engels en minder taalaanleg hebben. Dit werd onderzocht door middel van eenzelfde soort taak als Gómez en verschillende testen voor taalaanleg en Engels taalniveau. Uit het onderzoek kwam naar voren dat de proefpersonen als groep de relaties niet konden leren. Taalaanleg en meertaligheid speelde geen rol in het al dan niet succesvol uitvoeren van deze taak. Er bleek wel een geslachtsverschil te zijn: vrouwen presteerden op kansniveau, terwijl mannen het grammaticaal/ongrammaticaal onderscheid wel konden maken. Zij konden echter net als de vrouwen niet het grammaticaal/ruis onderscheid maken.