Adam en de mensheid
Summary
Het doel van deze studie is om aan de hand van de tekst van Genesis aan te tonen dat er ruimte is voor de hypothese dat Adam was niet zozeer in tijd de eerste mens als wel de eerste, belangrijkste mens van een reeds bestaande mensheid, voor welke hij als vertegenwoordiger voor God stond. Ik probeer dit aan te tonen aan de hand van een studie van de toledot-structuur van Genesis en met name door de veronderstelling dat de narratieve vernauwing, die bij elke toledot-instantie optreedt, ook optreedt bij de eerste instantie van Gen 2,4. Het ‘geheel’, van waaruit de vernauwing plaatsvindt is, is aan de ene kant de hemel en de aarde zoals die door God zijn geschapen, die zich toespitst tot de tuin, en de mensheid, wier schepping in Gen 1 vermeld wordt, van waaruit een persoon in het bijzonder wordt genomen/uitgekozen, om de mensheid bij God te vertegenwoordigen in de tuin. Een tweede veronderstelling is dat Gen 1 dient als een soort introductie of ouverture, die als zodanig buiten de normale tijdsrekening staat zoals die door de toledot-structuur wordt verondersteld, beginnend bij Gen 2,4.
Op deze manier komt er meer ruimte voor een dialoog tussen de moderne wetenschap en de theologie, doordat de structuur van zeven dagen van Gen 1 niet meer letterlijk genomen hoeft te worden. Aan de andere kant wordt de parallellie tussen Adam en Christus versterkt in dat beiden een groep vertegenwoordigen waarmee ze meer forensisch dan biologisch zijn verbonden. De uitgebreide toledot-formule van Gen 5,1-3, die aanhaakt bij zowel de introductie van Gen 1 als het tuinverhaal in Gen 2-3, legt weer meer nadruk op een identificatie van ‘adam in Gen 1, de mensheid, met ‘adam in Gen 2-3, de vertegenwoordiger, waardoor voorrang wordt verleend aan de biologische verbinding tussen beide en de differentiatie die in de parallelle scheppingsverhalen naar voren komt, enigszins wordt bedekt.