Onwaardigheid en genade bij Kant en Kierkegaard
Summary
Deze scriptie bespreekt de aspecten van de ethiek en religiefilosofie van Immanuel Kant die leiden tot genadeloosheid, doordat de goedwillende mens niet kan weten of hij goed is. Dab wirdt Søren Kierkegaards idee van geloof vergeleken met dat van Kant. Eerst wordt een interpretatie van Kants ethiek geboden die het morele slechts formeel maakt: het idee is dat Kants ethiek geen inhoudelijke handelingen goed- of afkeurt. Dan wordt Kants morele psychologie besproken, waaruit blijkt hoe de goedwillende mens zijn best kan doen zijn handelingen af te stemmen op de morele wet (in de vorm van de categorische imperatief). Vervolgens wordt uiteengezet waarom de goedwillende mens nooit kan weten of hij erin slaagt zijn maximes af te stemmen op de morele wet en dus niet kan weten of hij goed is. Kant probeert de goedwillende mens steun te bieden met zijn religie, maar uit zijn interpretatie van het Bijbelverhaal van Job zal blijken dat zijn idee van religieus geloof genadeloos is en weinig steun biedt. Tot slot wordt gekeerd tot Kierkegaard, wiens concept van geloof de goedwillende mens wel genade kan brengen.