Ongezongen wereld: muziek, moderniteit en rationalisering
Summary
Het begrip ‘muziek’ heeft van de vroegste pythagoreïsche experimenten tot de explosie aan nieuwe benaderingen van de twintigste en eenentwintigste eeuw een ingrijpende gedaanteverwisseling doorgemaakt. Tot zo ongeveer de zestiende eeuw was de plaats van muziek stevig verankerd in het quadrivium. Muziek werd gelijk gesteld aan de kosmos: de gehele werkelijkheid was muziek, een musica mundana gebaseerd op de door Pythagoras ontdekte ratio’s. De door de mens voortgebrachte musica instrumentalis was een afspiegeling van deze sferenharmonie, mits ze volgens dezelfde ratio’s was gecomponeerd, en was van invloed op de musica humana die de geestelijke en lichamelijke gezondheid van de mens reguleerde. Met de vervanging van het premoderne idee van een eenheid op alle niveaus van het bestaan door het moderne wereldbeeld waarin de mens als subjectieve beschouwer buiten een objectieve, onttoverde wereld kwam te staan, kwam ook deze beleving van muziek ten einde. De westerse wereld veranderde langzaam van een presentiecultuur, waar de betekenis in de dingen zelf zat, in een betekeniscultuur, waarin de materiële verschijningsvorm van een teken wordt gescheiden van de immateriële betekenis ervan. Dit betekende dat muziek niet langer een inherente betekenis had, zoals daarvoor het geval geweest was. In deze scriptie wordt via een breed cultuurhistorisch onderzoek beschreven hoe de rol en betekenis van muziek door de eeuwen heen veranderd zijn onder invloed van deze nieuwe epistemologie.